Troost
„Mam, mijn tand is eruit.” Opgetogen kwam hij uit school. Zijn tandje wiebelde al weken. En nu was dan daar dat bijzondere moment geweest. Een gat markeerde de jarenlange standplaats van dat kleine, witte tandje. In zijn knuistje geklemd ging het mee naar huis. „We bewaren ’m goed, hè?” „Ja”, zei ik, „natuurlijk.” Ik vind tandjes met rode randjes onderaan niet zo fris. Maar hier zou ik zuinig op zijn.
We gingen eten. Rijst. Met saus. Het tandje lag naast zijn bord. Maar ineens. „Mam, waar is mijn tand?” Ik zocht. Er was geen doen aan. De talloze witte rijstkorreltjes dwaalden en dansten al overal. Naast zijn bord. Op zijn stoel en op de grond. Ergens daartussen was het tandje opgegaan in de menigte. Ik bevoelde elk korreltje op hardheid. Maar de tand was weg.
Zijn ogen vulden zich met tranen. Nu kon het tand-inruilen-voor-munt niet doorgaan. Vannacht. We hadden weleens wat gemompeld over een tandenfee. Daar trapte hij niet in. Dat deed natuurlijk papa of mama. Nu dus geen munt. Wel verdriet.
Ik tastte in mijn blijdedingendoosje. En ik vond daar wat. „Kijk eens naar buiten.” Hij keek. Snel legde ik naast zijn bord een centje neer uit ons kleingeldbusje. Hij zag het al gauw. Een blijde lach kwam op zijn gezicht. De munt had hij nu al veel eerder dan de nacht was gekomen. Het verdriet was weg. En ’s avonds in bed fluisterde hij het. Tegen papa. „Dat muntje had mama gewoon neergelegd, hè? Tandenfees bestaan heus niet.”
We willen allemaal dat onze kinderen gelukkig zijn. En we geven ze moed. En troosten ze. We laten ze verlangen naar een vakantieweek. We lezen een verhaaltje bij het bed. „Denk maar aan fijne dingen”, zeggen we als ze ’s avonds niet kunnen slapen. We geven een pleister bij een kapotte knie. En we laten ze schuilen in onze armen als ze zich alleen voelen.
Maar toen kwam daar een ander verdriet. Veel dieper. Opa werd ziek. Steeds zwakker. En opa stierf. De dood, zo ruw en rauw, ontnam ons onze woorden. Hij die huilde om een verloren tand, wist nu niet goed hoe hij verdrietig moest zijn. De groten goten hun tranen. Ik kon geen blijde dingen uit mijn doosje meer verzinnen. De tandenfeemythe verschrompelde tot een dwaas verhaal. Onze armen voelden niet lang genoeg om ze allemaal te troosten. Maar daar waar onze woorden tekortschoten, mochten we naar boven kijken.
Want alleen de Trooster heeft het vermogen. Om tranen van grote en kleine mensen af te drogen.