Rusteloos verleden
Toen Gerhard Schröder bijna vier jaar geleden als bondskanselier begon, vond hij dat Duitsland weer een normaal land moest worden. Ruim vijftig jaar na de Tweede Wereldoorlog was het, in de optiek van de sociaal-democraat, tijd dat het land minder krampachtig met het verleden zou omgaan. De Europese buurstaten moesten er maar aan wennen „dat Duitsland zich niet meer op een slecht geweten laat trakteren.”
Duitsland moest zich niet langer onderdanig gedragen, maar zijn belangen benadrukken en internationale verantwoordelijkheden nemen. Het land moest de rol spelen die het gemeten naar omvang, ligging en economische kracht, toekomt. Dat het de eigen belangen daarbij nadrukkelijk onder de aandacht brengt, is niet ongewoon. Elk ”normaal” land doet dat. De bondskanselier sprak over „het zelfbewustzijn van een ontwaakte natie, die zich niet de meerdere, maar ook niet de mindere van anderen voelt.”
Schröder was amper uitgesproken of een heftige discussie tussen de schrijver Martin Walser en de inmiddels overleden Ignatz Bubis, de voorzitter van de Centrale Raad van Duitse Joden, brandde los, waarbij de emoties hoog opliepen. De Duitse schrijver deed niets af aan de holocaust en Auschwitz, maar „waarom moet vijftig jaar na de oorlog nog altijd op zo’n grove manier de eeuwige schande worden ingepeperd.” Hij maakte de opmerking nadat was voorgesteld in Berlijn een holocaustmonument te plaatsen. Het monument vond hij gepast, alleen de omvang „van een voetbalveld” vond hij afschuwelijk.
Het was slechts een van de vele debatten die er de afgelopen vier jaar zijn gevoerd. De bundel ”Gegijzeld door het verleden” van het Duitsland-instituut in Amsterdam behandelt twaalf recente, waaronder het Sloterdijk-debat. En dan nog verontschuldigen de samenstellers zich voor de ontbrekende debatten.
Schröder sloeg dus volledig de plank mis. Bij ieder onderwerp komt het verleden om de hoek kijken, of het nu gaat om euthanasie of de inzet van Duitse troepen in het buitenland. Twee, drie weken geleden lanceerde Alwin Ziel, de minister van Sociale Zaken van de deelstaat Brandenburg, het idee om de nieuwe deelstaat die ontstaat na samenvoeging van Brandenburg en Berlijn Pruisen te noemen. Het regende reacties. Velen associëren het vroegere Pruisen immers met militarisme en trekken een rechtstreekse lijn van Pruisen naar Adolf Hitler. De Duitse historicus Heinrich August Winkler merkte spottend op dat de Bondsrepubliek zich straks wel weer het Duitse Rijk mag noemen.
Min of meer op het moment dat minister Ziel zijn voorstel deed, kwam ”Im Krebsgang” uit, het nieuwe boek van de schrijver Günter Grass. In zijn vorige boek ”Ein weites Feld” kritiseerde Grass de hereniging van Oost- en West-Duitsland en oogstte hij vrijwel uitsluitend negatieve kritiek. Nu is iedereen positief. Grass vertelt in zijn novelle over de ondergang van het vluchtelingenschip”Wilhelm Gustloff” in januari 1945. Het schip wordt tot zinken gebracht door een Sovjetonderzeeër in de Baltische zee. Zo’n 9000 opvarenden, vooral vrouwen en kinderen, komen om in het koude water.
Met zijn boek vestigt de schrijver Grass de aandacht op de ”Heimatvertriebenen”. Aan het einde van de oorlog en in de eerste jaren daarna zijn 12 miljoen Duitsers van huis en haard verdreven. Van hen kwamen er volgens voorzichtige schattingen zo’n 2 miljoen om. Jarenlang werd het thema min of meer verzwegen. ”Heimatvertriebenen” waren mensen die de verloren gebieden terug wilden en vaak op één hoop werden geveegd met extreem rechts. Op wat deze van huis en haard verdreven Duitsers hadden meegemaakt aan het einde van de oorlog, rustte jarenlang een taboe. Met name intellectuelen lieten deze landgenoten links liggen. Het ging hen uitsluitend om de holocaust.
Met ”Im Krebsgang” wil hij die fout rechtzetten. Hij veroordeelt het torpederen van de ”Wilhelm Gustloff” niet. Er waren immers militairen aan boord en het schip was bewapend. Grass: „De Duitse literatuur, ikzelf inbegrepen, heeft dat deel van de Duitse geschiedenis te lang links laten liggen.” Het onverwerkte leed van de Heimatvertriebenen voedt het neonazisme en moet alleen al daarom bespreekbaar zijn. Grass vraagt aandacht voor het leed dat een groot deel -na de oorlog was een op de zes West-Duitsers een Vertriebene!- van de Duitse bevolking is aangedaan.
Mag dat? Moet niet worden gezegd dat Duitsland al het leed over zichzelf heeft afgeroepen? Nazi-Duitsland begon onder Adolf Hitler immers de oorlog. Jarenlang was dit de gedachtegang. En het eigen lijden was daarom al die tijd geen thema.
Inderdaad rust op Duitsland een zware schuld. Het was nazi-Duitsland dat als eerste de wapens oppakte en nazi-Duitsland was verantwoordelijk voor de moord op 6 miljoen Joden. Maar dat neemt allemaal niet weg dat ook de Duitsers leed is aangedaan. Neem de bombardementen op Dresden, neem de Heimatvertriebenen. Het leed dat deze mensen is overkomen moet ook worden gehoord. Door naar hun verhalen te luisteren kan een deel van het enorme Duitse oorlogsverleden tot rust komen.
Ignatz Bubis zei „dat de oorlog pas echt rond het jaar 2030 wordt beëindigd, als ook de jongste overlevenden zijn gestorven.” Volgens Grass is dat te optimistisch gedacht. Zijn novelle eindigt met vertwijfelde woorden over de oorlog: „Das hört nicht auf. Nie hört das auf!”