De vaart der volkeren
Het is de tijd van de grote reizen. Als een reusachtige hartspier pompt het spoornet de reizigers rond, stuwt ze van binnen naar buiten, Roosendaal, Franeker, Rilland-Bath, in een kringloop van kransslagaders. Wie op een station instapt, stapt er ook op een weer uit. Zo luidt de ijzeren wet van de spoorwegen.
Te midden van de onophoudelijke maalstroom van mensenmassa’s is zo’n station een haarvat vol tegenstrijdigheden. Geen gestaag panta rhei (”alles stroomt”), maar hollen en stilstaan. Wilde haast en tergend lang wachten gaan hier hand in hand.
Het is opmerkelijk dat de plek waar men zo dikwijls stilstaat de plaats is waar ooit de vooruitgang begon. Het was rond 1850 – bloeitijd van de industrialisatie, de IJzeren Eeuw, en Europa zou één grote buitenplaats worden. De dromen van ingenieurs en architecten werden in glas en staal gegoten. Overal waar de sporen zich uitstrekten, schoten stations als paddenstoelen uit de grond.
Zo maakte de kosmopoliet van de negentiende eeuw kennis met Haarlem, Parijs en Sint-Petersburg: een overkapping als een walvisskelet, met daaronder de donderende machines, een pandemonium van schurend metaal en gillend stoom, een wroetende massa geuren en kleuren, koffers van gebarsten leer en krakend riet, kruiers die als spreeuwen om de aanrollende deuren hippen. De perrons lopen vol. Overal zijn kleine uitbarstingen van paniek; kaartjes, koffers of kinderen kwijt.
Pas in de galmende ontvangsthal waaieren de passagiers uiteen. Hier leunen de mannen met kranten tegen de kiosken en diepen hun waarheid uit het evangelie van de vrije pers. Er zitten kleuters op koffers met vochtige vingers naar de broekspijpen te staren, sloom gevoerd met pepermuntjes door hun toeziende moeders. Sereen valt het hoge licht door gebrandschilderde ramen. Aan de muur, in steen gevat, de geboden tussen de pilaren: ”Niet spuwen”, ”Niet rooken”. Het spoorweg-station – kathedraal van de vaart der volkeren.
Nog altijd tikt op het station een eigen tijd, oneven en regelmatig als een polsslag. Op gezette tijden zwellen de menigten aan, maar tussen vertrek en aankomst door heerst op de perrons een wachtvacuüm waarmee we maar moeilijk meer weg weten. Wachters zijn dwalers geworden. In de syncope van de tijd raken ze het spoor bijster.
Veel van hen zijn het nietsdoen verleerd; ze vergeten dat vermaak zich niet uit jaszakken laat opdiepen, maar evenzeer in onszelf als om ons heen ligt. Bent u geen prater? Laat uw blik spreken, bezie de mensen zonder te oordelen en verlies u in andermans vreugde, een kort onderonsje, het spel van een kind. Geluk is aanstekelijk. Soms reist een glimlach op eigen kracht langs een heel perron.
Voor anderen is het wachten als een strandtas of een picknickmand, een last die je vrijwillig draagt – niet de vertrekkers, maar de opwachters. Ook voor hen kruipt de tijd, maar hij kruipt naar hen toe en hun gedachten strekken zich ernaar uit met een gretig geduld.
En wanneer dan eindelijk de trein al sissend stopt, komt alles samen, een amalgaam van verhalen dat zich door dezelfde deur naar binnen of naar buiten perst. Sommigen maken zich los uit de massa, glippen de trap af en de wijde wereld in, anderen werpen zich head first in de stroom en schikken zich.
Zo kronkelt het spoor zich van afscheid naar weerzien: een weefsel van reizen langs dezelfde draad. Hier schampen levens elkaar, struikelen of trappen elkaar op de tenen zonder elkaar echt te raken, want uiteindelijk telt waar u naar uitziet en wie naar u, en is de rest maar bijvangst.
En bent u een vreemdeling? Een nachtpassagier? Een eenling in de school?
Dan is er altijd een station dat op u wacht.
Over de auteur
Sarah van der Maas (23) heeft algemene en sociale geschiedenis gestudeerd in Leiden en Groningen. Verhalen vertellen is haar passie: of die zich nu afspelen in een ver en vreemd verleden of gewoon om de hoek van de straat. Momenteel werkt Sarah aan een historische roman.