Kort verhaal: de kano
Tussen hen in op tafel ligt de krant. Met Emmi’s foto op de voorpagina, en daarboven de kop: ”Jonge vrouw neemt diploma mee de jungle in”.
„Alsof het feit al vaststaat!” heeft haar moeder net gejammerd.
„Is ze nu eigenlijk gek, of is ze een held?” heeft haar tweelingbroer Reinier al twee keer gevraagd. „Hoe moet ik het zien?”
„Het is maar van welke kant je het bekijkt”, zegt haar vader, voor de tweede keer.
Paul zegt niets. Hij is ook niets van Emmi, behalve het buurjongetje dat vroeger dagelijks met de tweeling speelde. Nu is hij de buurjongen geworden die dagelijks de gedeelde krant aflevert en dan vaak nog wat blijft plakken.
Paul kijkt naar de foto. Een mooier portret van haar heeft hij zelden gezien. Ze zit schuin voor het raam, met de kaart van het Amazonegebied die al op haar kamer hing sinds ze daar speelden achter zich. Helder kijkt ze de verte in, met haar monalisaglimlach zoals Reinier het noemt. De glimlach die van alles kan beduiden. Volmaakte rust, maar een ondeugend binnenpretje is ook mogelijk. Het licht valt op haar blonde paardenstaart. Paul ziet alles wat hij zo graag aan Emmi ziet. Zo dichtbij is ze, maar tegelijk verder weg dan ooit. Onder de foto staat het zinnetje dat hij zowel bewondert als vreest: ”God zal voor mijn kano zorgen”.
Alle drie zijn ze achttien nu. Emmi is geslaagd, Reinier is geslaagd, Paul is geslaagd. Maar Emmi denkt niet aan een vervolgopleiding, heeft daar nooit aan gedacht. Emmi denkt alleen maar aan indianen, ver weg in een ondoordringbaar oerwoud, die nog nooit het Evangelie gehoord hebben. Iedereen dacht dat het zou overwaaien, zoals je voorliefde voor sprookjes verdwijnt met de tijd, maar dat deed het niet.
„Het heeft toch ook iets moois, dat ze zo is”, zegt pa zachtjes. Ma kijkt hem paniekerig aan. Alle drie kijken ze ineens naar Paul, alsof juist zijn zwijgen hen doet beseffen dat hij er ook is.
Maar Paul maakt een reis terug in de tijd. Hij denkt aan toen ze ongeveer tien waren, de tweeling en hij. Hoe Emmi soms tijden op het toilet zat, altijd aan het einde van de middag.
„Wat doe je daar?” bonkte hij dan op de deur. „Niets!” Op een dag riep hij Reinier erbij en draaiden ze met een mes het slot van de wc-deur open. Daar zat Emmi in het donker, op de dichte wc-deksel, met haar benen netjes over elkaar alsof ze op visite zat. „Doe die deur dicht.” Ze klonk niet boos, ook niet smekend. Reinier haalde zijn schouders op, en deed wat ze vroeg. De lol was eraf.
Paul kwam er later op terug. „Wat deed je daar nou?”
„Bidden!” zei Emmi opgewekt.
„Maar waarom altijd om die tijd?”
„Nou”, zei Emmi, terwijl ze een elastiekje om haar staart deed, „als ik daar ’s zomers om half vijf ’s middags zit en ik doe het licht uit, komt als ik lang genoeg bid de zon door het wc-raampje schijnen. Daar word ik blij van. Het lijkt een teken dat mijn gebeden verhoord zijn.”
„Waar bid je dan om?” Emmi keek Paul even aan, alsof ze wilde weten of hij haar antwoord waard was. Toen zei ze met glimogen: „Dat het licht zal schijnen in het donker.”
Zulke mysterieuze antwoorden gaf Emmi vaker; een citaat uit een boek dat ze gelezen had, een dichtregel. Iedereen wist dat verder vragen dan geen zin had.
Paul vraagt zich af of hij dit verhaal nu moet ophalen. Als een soort waarschuwing voor haar familie. Maar haar moeder is er te nerveus voor, Reinier te sceptisch, en bij haar pa heeft hij het idee dat hij hem niets nieuws vertelt. De kleintjes, die zouden het een mooi verhaal vinden. Die hebben in Emmi altijd een engel gezien, zo aardig voor hen en zo lenig dat ze een tijdje elke dag van het schuurdak sprong omdat ze dat zo leuk vonden. Hij ziet het nog voor zich: met haar haren zwierend om haar hoofd, en haar lange witte zomerjurk wervelend in de lucht totdat ze landde.
„Ze denkt echt dat ze hem krijgt”, zegt Reinier hoofdschuddend.
„Wat?” zegt Paul. „Die kano, waarmee ze dan op den duur de jungle wil verkennen. Daarom werkt ze zo hard.”
Ze zien Emmi bijna niet. Overdag staat ze in de bakkerswinkel, en ’s avonds werkt ze nog een paar uur om de zaak schoon te maken. Zo heeft ze de journalist ontmoet. Die haalde zijn lunch in de winkel en vroeg Emmi of ze soms examen had gedaan. En wat ze daarna…
Je kunt merken dat hij gefascineerd was. Het is een mooi artikel geworden. Niks zweverig of onrealistisch, zoals ze ergens gehoopt hebben. Emmi is beter voorbereid dan Paul gedacht had. Dat ze zichzelf Spaans heeft geleerd. En wat ze allemaal niet weet over het Amazonegebied…
„Het lukt haar niet”, zegt Reinier. „Ze redt het echt niet met dat bakkersgeld.”
„Gelukkig maar”, zucht ma. „Laat ze er alsjeblieft gewoon van op vakantie gaan.”
„Ze zegt dat het geld er komt”, zegt Paul. „Dat God daarvoor zal zorgen.” Zijn vinger ligt bij het zinnetje. „Daar lijkt ze niet aan te twijfelen.”
Hij kijkt pa aan. Die wil iets gaan zeggen, maar slikt het weer in.
„Je gaat haar níet helpen hoor!” Ma klinkt plotseling heel fel. „Ik ken je…”
„Het zal allemaal wel terecht komen”, sust pa. Hij staat op en sloft naar zijn werkkamer. Het rolluik dat als deur fungeert laat hij zakken tot op de grond. Het interview heeft hen allemaal verslagen.
Paul was er graag bij geweest. Hij zag de verslaggever aanbellen, een fotograaf in zijn kielzog. Het was dus serieus. Hij hoorde Emmi’s opgewekte stem toen ze de deur opendeed. Ongeveer een uur duurde het voor ze weer naar buiten kwamen. Hij hoopte dat Emmi hen uitgeleide zou doen, maar het was haar vader die de mannen naar hun auto begeleidde, waar ze nog zo’n tien minuten samen smoesden.
Een paar dagen later komt Reinier het nieuws vertellen. Op de redactie van de krant waren veel reacties binnengekomen. Mensen waren onder de indruk, zo jong en wijs als Emmi was. En zo’n groot geloof als ze had. Ze vroegen om een gironummer. De verslaggever had pa tenslotte gebeld dat er een bedrag voor Emmi klaar lag.
Reinier lijkt totaal uit het veld geslagen. Hij noemt een geldbedrag waar Pauls mond van openvalt. Nu kan niets haar meer tegenhouden. Emmi kan wel vier kano’s kopen. Ze kan zelfs een voorbereidende reis gaan maken om contacten te leggen. Al een paar keer heeft ze in het Spaans met Braziliaanse instanties gebeld.
„Pa doet mee, die wint overal adviezen in”, zegt Reinier. „En ma ligt met zware hoofdpijn in bed.”
„En Emmi zelf?” vraagt Paul.
„Ze leek niet eens verbaasd te zijn”, zegt Reinier. „Je zag haar denken: het moest wel goed komen met die kano. En nu is het zover.”
Paul voelt zich vreemd. Ergens klopt het niet dat hij blij is. Blij dat Emmi kan gaan, dat ze gelijk heeft gehad. Maar hij is geen baas over dat gevoel. Hij moet haar zien.
„Dus het gaat echt gebeuren?” zegt hij als ze hem binnenlaat.
„Natuurlijk”, zei ze, en ze glimlacht even.
„Was dit waar je al die tijd op de wc voor bad?” Hij moet het vragen. Ze heeft zich al omgedraaid, maar komt weer dicht naar hem toe en boort haar blauwe ogen recht in zijn verlegenheid. „Ja! En ook of jij op den duur met me mee zou mogen gaan.”
Een zachte lach vanaf de trap. „Maak je dan maar klaar, jongen, Paul”, zegt pa die vanwege ma’s migraine onhoorbaar naar beneden is komen sluipen. „Tegen Emmi’s gebeden kunnen wij toch niet op.”