Heilige HEERE!
Jesaja 6:5a
„Toen zeide ik: Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben…”
Ik ben een mens, die gruwelijk en stinkende is. Die het onrecht indrinkt als water. Bij U vergeleken, ben ik als een druppel aan een emmer en als een stofje aan de weegschaal. Minder dan niet en ijdelheid. Heere, ik heb mij onderwonden tot U te spreken en te naderen tot Uw troon. Niet tot de troon van Uw strenge rechtvaardigheid, want dan ging ik schuldig uit met dit vreselijke vonnis: „Ga weg van Mij, gij vervloekte.”
En al mijn ootmoedige smekingen zouden zonden zijn. Want hoe zou ik, die een onheilige ben, toch tot U kunnen naderen, Die de heiligheid zelf zijt? Hoe zou ik, die een dorre stoppel en een rokend vlaswiekje ben, kunnen naderen tot U, Die een verterend vuur zijt? Zal ik, die een misdadiger ben, met schuldbekentenis kunnen verschijnen voor de zeer rechtvaardige Rechter? Zie, op Uw knechten zult Gij niet vertrouwen. Sterren noch hemel zijn zuiver in Uw ogen. Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God? Hoe zou hij zuiver zijn, die van een vrouw geboren is? Wat zal ik U antwoorden en hoe zal ik mijn woorden uitkiezen? Want Gij zijt geen mens, zoals ik. Zo wij tezamen in het gericht kwamen, dan is er geen scheidsman tussen ons die zijn hand op beiden zou kunnen leggen. De serafs en cherubs bedekken zich voor Uw heiligheid.
Cornelia Leydekker, Middelburg (”Ernstige ziel-betrachtingen in heylige alleen-spraeken voor, onder, en na het houden der H. Avondmaels”, 1695)