Klein onder het onweer
In ons aangeharkte land, achter hoge zeeweringen, in solide huizen als kastelen laten wij ons niet zomaar van ons stuk brengen. Noodweer is hinderlijk, maar met een beetje geluk slapen we erdoorheen. Vroeger, toen men nog dichter bij de natuur leefde, gingen veel mensen bij nachtelijk onweer naar beneden. Daar zaten ze dan, soms aangekleed en wel zodat ze snel naar buiten konden als de nood aan de man was. Je wist immers maar nooit of de bliksem zou inslaan in de rieten kap, of misschien in de schoorsteen. Ook was er een besef van Gods majesteit in het onweer. Dat het meer is dan een fenomeen dat je in de natuurkundeles kunt ontleden. Zijn stem dreunt vol majesteit. Hij verbaast de natuur, hij ontbloot het woud. Of, in een andere berijming van Psalm 29: „Door de wolken in de lucht, dreunt Zijn donderstem geducht.”
Nog steeds kan extreem weer ons een gevoel geven van onmacht en kleinheid. Als code oranje of rood is afgegeven, kun je binnen gaan zitten en hopen dat de hevigste bui niet uitgerekend over jouw woning raast. Maar als het gebeurt, doe je er niets aan. In Rheden en Amsterdam braken verleden week bomen af als lucifershoutjes en vloog er van alles door de lucht. Bewoners beschreven het als iets onwerkelijks, als iets uit een film. Een Amsterdamse columnist die het natuurgeweld meemaakte vanuit zijn woonboot, moest onwillekeurig denken aan de oordeelsdag. Geseculariseerd of niet, onweer blijft ontzag inboezemen. Ook bij mensen die niet veilig in Zijn tempel neerbuigen.
In landen zoals Griekenland kun je tijdens hevig noodweer nog meemaken dat de stroom uitvalt. Inktzwart is dan de nacht. Hier en daar brandt nog een pinkellichtje. Dieselgeneratoren brommen. De hemel licht op. En nog eens, en nog eens. Je bent even verblind. Donderslagen doen de deuren in huis rammelen in de sponningen. Binnen zoek je op de tast je weg, in het aardedonker. Nu ja, dat was vroeger. Tegenwoordig grijpen we naar het schijnsel van onze onafscheidelijke smartphone. Zolang de batterij van dat ding het volhoudt, hebben wij kleine mensjes nog het gevoel dat we de boel aardig onder controle hebben. Even de buienradar checken om te zien hoe lang dit nog gaat duren.
Het is een kippenvelmoment in de Matthäus-Passion: „Sind Blitze, sind Donner.” Luther kende het onweer, maar Bach overduidelijk ook. Als zwaarden schieten de bliksems door het zwerk. De donders rollen dreigend. Grommend. Ze verdwijnen in de wolken. Tot de laatste zijn weggestorven. Nog een verdwaalde klap. En dan, even plotsklaps: een zachte stilte, een milde regen.
Iemand heeft het stroomnet weer aangezwengeld. Fijn voor de etenswaren in de koelkast, die nu weer een snorrend geluid maakt. Je loopt naar buiten. De natte straten en daken glimmen in het licht van de straatlantaarns. Het ruikt heerlijk. Alsof er iets flink is opgeschoond. De lome warmte is verdreven. Nog even, dan zullen de eerste vogels de ochtend aankondigen.
In Rheden werden de pannen weer op het dak gelegd. Toen de Amsterdamse columnist buiten de ravage op en rond zijn woonboot had gadegeslagen, constateerde hij dat het alles meeviel. De wereld was niet vergaan. Zijn vrouw ging thee zetten en ze zouden een kraanwagen laten komen. Een dakloos geraakte buurman spande een zeiltje. Hollandse nuchterheid. Voor wie leeft in vertrouwen, is er daarnaast zegen, vrede en troost.
Hoe ontstaat het?
Vorige week was het opeens erg warm, deze week was het koeler. Precies de omstandigheden voor onweer tussendoor. Dat ontstaat namelijk door wrijving tussen een sterk stijgende warme lucht en sterk dalende koude lucht. „Zware onweersbuien ontstaan in een vochtig overgangsgebied van zeer warm (tropisch) naar veel kouder weer”, aldus het KNMI.