De zoektocht van een verontrust geweten
Titel:
”De ketter”
Auteur: Miguel Delibes
Uitgeverij: Meulenhoff, Amsterdam, 2003
ISBN 90 290 7225 3 / NUR 302
Pagina’s: 383
Prijs: € 28,50. Zwoele erotiek en ontroerende passages over iemands zielenstrijd. Kan dat samengaan in één boek? In ”De ketter” wordt die poging ondernomen.
De geestdrift onder Spaanse protestanten was groot toen in 1998 de oorspronkelijke versie van ”De ketter” verscheen: ”El hereje”. Stel je voor, een minderheid die eeuwenlang is vervolgd, gediscrimineerd, genegeerd, vindt nu indirect een stukje erkenning. Het is niet niets wanneer een literaire grootheid als Miguel Delibes (1920) een kloeke roman schrijft over de prille cellen van protestantisme in Spanje; en wanneer hij ook nog begrepen lijkt te hebben waar het de zestiende-eeuwse protestanten (in Spanje toen steevast „luteranos” genoemd) om ging.
Maar misschien hadden de geestdriftige protestanten aanvankelijk slechts de proloog van dertig bladzijden gelezen, waarin hoofdpersoon Cipriano Salcedo per schip terugkomt uit Duitsland en een duidelijke visie geeft op de punten die bij de Reformatie in het geding waren.
De dramatiek van die proloog, met zijn prachtige open einde, komt pas in al haar hevigheid op de lezer af als duidelijk wordt hoe zwaar het Salcedo door de inquisitie wordt aangerekend dat hij een reis naar Duitsland heeft gemaakt, daar luthersgezinden heeft bezocht en ketterse boeken heeft meegebracht.
Tussen proloog en ontknoping ligt een lange weg, waarop we kennismaken met Salcedo’s vader en diens grove zinnelijkheid, de vaderhaat van de zoon, zijn weg naar de volwassenheid, zijn handelsgeest, zijn mislukte huwelijk met een vrouw die krankzinnig wordt en sterft, zijn al jong ontwaakte geweten en zijn zoektocht naar geestelijke rust. Uiteindelijk wordt hij een trouw bezoeker van de conventikels van de „luteranos” in Valladolid. Als de geheime samenkomsten verraden worden, lijkt Salcedo te kunnen ontsnappen naar Frankrijk, maar de tentakels van de inquisitie reiken zelfs tot aan verborgen grenspaadjes.
De hoofdpersoon wordt, na verblijf in de gevangenis en marteling door de inquisitie, met anderen verbrand op het autodafe (terechtstelling) van 21 mei 1559 in Valladolid.
Historische personen
Duidelijk blijkt -hij verantwoordt dat ook met zoveel woorden- dat Delibes voor de historische gegevens en situaties geput heeft uit de Spaanse kettergeschiedenissen van Menendez Pelayo en anderen. Doctor Agustín Cazalla en zijn broers, de edelman Seso en andere bekenden uit de Spaanse kerkgeschiedenis zijn medegevangenen van de hoofdpersoon.
Het blijft echter een raadsel waarom de auteur op het eind zo aan de haal gaat met de historie. Hij laat op het autodafe van 21 mei mensen ombrengen die in werkelijkheid pas op het tweede autodafe, dat van 8 oktober, ook in Valladolid, werden gedood. Hij laat Filips II aanwezig zijn op het eerste autodafe, terwijl die toen in het buitenland verkeerde. De 24-jarige edelvrouw Ana Enriquez, in werkelijkheid gehuwd, is in deze roman een ongetrouwde vrouw, die haar medegevangene hoofse maar duidelijke liefdesbetuigingen doet op binnengesmokkelde briefjes.
Veel erger is dat Delibes van de gearresteerde hervormingsgezinden uit Valladolid, een door geestelijke banden aaneengesmede groep, een verzameling lafaards maakt. Er zijn uit dit proces inderdaad voorbeelden bekend van onstandvastigheid, na zo veel wreedheid van de ondervragers. Wie zou zich erboven durven verheffen? Maar Delibes laat de groepsleden elkaar wel erg makkelijk verraden en belasteren. Als de groep op de morgen van het autodafe elkaar na meer dan een jaar gevangenis weer terugziet, durft bijna niemand de ander meer aan te kijken.
Is dit allemaal de vermeende vrijheid van een groot schrijver? Moet het zijn hoofdpersoon als de enige echte held reliëf geven? Of wil de auteur dit prille begin van de Reformatie in Spanje uiteindelijk alleen maar belachelijk maken, zoals een recensent in een Spaans protestants blad schreef?
Geen hoogmoed
Dat laatste verwijt durf ik niet over te nemen. Er zijn te veel momenten in het boek waarop Delibes met respect over het ’nieuwe’ geloof en de moed van zijn hoofdpersoon schrijft. Bijvoorbeeld als hij hem laat bekennen: „Ik heb de leer niet aangenomen uit hoogmoed, hebzucht of ijdelheid.” Of als hij, als motto voor het boek, een uitspraak uit 1994 van paus Johannes Paulus II citeert: „De Kerk moet, in overeenstemming met het tweede Vaticaanse concilie, op eigen initiatief de duistere aspecten van haar geschiedenis opnieuw bezien in het licht van de beginselen van het evangelie.”
Of Delibes iets begrepen heeft van de rijkdom van de rechtvaardigheid uit het geloof alleen? Ongetwijfeld. Dat blijkt alleen al uit de proloog.
Des te meer te betreuren, en een gemiste kans, dat de verdraaiing van historische details het boek onbetrouwbaar maakt. Bovendien kleurt een hele lading zinnelijkheid de roman zo, dat je er wellicht goed aan doet op bepaalde hoofdstukken het etiket ”pornografie” te plakken.
Vertaler Arie van der Wal heeft zich voor dit wijd uitgesponnen verhaal in veel verschillende, specialistische gebieden moeten verdiepen. Dat is hem doorgaans prima gelukt. Ik veerde even op toen ik naast zijn consequente keus voor het weinig protestantse ”Onze-Lieve-Heer” ineens een regel uit de protestantse psalmberijming van 1773 tegenkwam. Jammer dat hij de Spaanse krachtterm ”Qué demonios!” steeds vertaalt met een uitdrukking waarin de naam van God, inderdaad, ijdel wordt gebruikt.