In Aduard waren geen beelden om te bestormen
Broeder Ies de Boer trekt graag pij en gordel aan voor hij museumbezoekers rondleidt. Op de vraag of hij werkelijk is ingetreden, schudt hij steels het hoofd en fluistert: „Ik ben een schijnheilige.” Maar zou het klooster in Aduard nog bestaan, dan zou Ies zeker de monnikskap dragen. En leven als een sobere Cisterciënzer.
Het klooster in het kleine Aduard was eens welvarend en machtig, zelfs het grootste van heel Nederland. Met honderden hectares ”voorwerk”, zoals de buitenbezittingen genoemd werden. Zelfgemaakte kloostermoppen –rode bakstenen– werden als handelswaar geëxporteerd tot zelfs in Zweden. De koggeschepen keerden terug met hout en andere handelswaar. Ies de Boer en Kees van Essen vertellen het met enige trots: het klooster had rond 1500 de status van „een Middeleeuwse multinational”.
Maar de Reformatie gooide roet in het eten. In 1580 namen de Staatse troepen van Lodewijk van Nassau het klooster in bezit. Toen zij moesten vluchten voor de oprukkende Spanjaarden staken zij het complex in brand. Uit wraakzucht, omdat de stadse Groningers zich achter de Spaanse bezetters schaarden. Het kloostercomplex veranderde in een ruïne en werd nooit meer opgebouwd. Pech voor broeder Ies dus. Alleen de ziekenzaal –die op zich al de afmetingen van een flinke kerk had– bleef gespaard. Vanaf 1595 klonk daar wekelijks de protestantse ”nije leer”. Tot op de huidige dag.
Van een beeldenstorm was in Aduard nooit sprake. Hoewel de abdijkerk daar groter was dan de dichtbijgelegen Groninger Martinikerk (die zelfs een poosje een kathedraal was), vielen er in Aduard geen beelden te bestormen. Ze waren er eenvoudig niet. Dat had alles te maken met de kloosterorde die zich op de wierde Aduard had gevestigd; de orde van de Cisterciënzers. Het motto van deze monniken was simpel: eenvoud en soberheid. Ze waren wars van alle protserigheid. Het ging hen om de hoofdzaak: vroomheid en meditatie. Dezelfde soberheid is terug te vinden in de bouwstijl van de Cisterciënzers. Ook in Aduard.
Vechten tegen het water
De Cisterciënzer orde, gesticht rond 1100, verspreidt zich vanuit het Franse Bourgondië over West-Europa. Ook in het Friese Rinsumageest (bij Dokkum) strijken de Cisterciënzers neer en stichten er in 1165 klooster Klaarkamp. Daar vandaan trekken wat monniken verder naar Bolsward (klooster Bloemkamp) en in 1192 is het abt Wibrandus die zich met twaalf metgezellen vestigt in ”Adewerth”. Klooster Sint Bernardus is een feit. Kleinschalig nog, maar de groei zit er direct in. De monniken verzamelen lekenbroeders (conversen) om zich heen die het dagelijkse werk en de landarbeid moeten verrichten.
Er is een voortdurend gevecht tegen het water. Want dijken ontbreken en de zee heeft vrij spel. Bovendien zorgt het water, afkomstig uit de Drentse veengebieden en hoger gelegen zandgronden voor veel overlast. De drooggelegde gronden worden bebouwd; het klooster is al snel zelfvoorzienend.
De zogenoemde koormonniken leven afgescheiden van de lekenbroeders. Hoewel de eersten –die in Leuven hebben gestudeerd en meest uit gegoede kring komen– leiding geven aan de lekenbroeders. De leken zijn jongemannen, meest afkomstig uit de arme gezinnen. Om thuis de armoede wat te verlichten, worden ze toevertrouwd aan het klooster. Ze leven binnen de veiligheid van de kloostermuren, krijgen kost en inwoning, leren het vak van smid, bierbrouwer, leerlooier of bakker. Veel ouders wensen hun zonen een plekje bij de monniken toe en het duurt niet lang of kerk en klooster zijn te klein.
Het is abt Wigboldus die een van de lekenbroeders, een bouwmeester, op pad stuurt om in Frankrijk studie te maken van de Cisterciënzer kloosters aldaar. Vooral moet hij zorgvuldig de abdijkerk van Clairvaux opmeten, als een voorbeeld voor een nieuwe kloosterkerk in Aduard.
De Franse abt Bernardus van Clairvaux heeft dan al regels opgesteld voor Cisterciënzer bouwwerken. Hij staat zeer kritisch tegenover alle vormen van pronkzucht, zoals bonte kleuren, „monsterachtige” sculpturen, schilderijen en tierlantijnen. Dat leidt alleen maar af van de dienstbaarheid aan God en alle geld dat daarmee gemoeid is, kan beter aan armenzorg worden besteed. Het is een reactie op de protserigheid van de kathedralen die uitblinken door ornamenten, versieringen en beelden, die volhangen met kunst en waarvan de schatkamers uitpuilen van goud, zilver en edelstenen.
Basisplan
Bernardus heeft een basisplan voor een Cisterciënzer abdij getekend. Centraal staat de kloosterkerk, ernaast is een binnenplaats met rondom een zuilengang gepland. Die zuilengang geeft toegang tot de leefruimten en slaapvertrekken van de koormonniken en (opnieuw afgescheiden) die van de lekenbroeders. De uitstraling van de bouwwerken moet ingetogen zijn, er mogen slechts enkele kleuren worden gebruikt, op de kapitelen alleen florale (bloem-) motieven of geometrische figuren worden gebruikt; geen afbeeldingen van mens of dier. De bouw moet degelijk zijn, de gebruikte materialen duurzaam, liefst afkomstig uit de directe omgeving van de bouw. Naar Bernardus’ idee moet de kerk niet te hoog worden en vooral in horizontale vlakken worden opgebouwd, in twee of drie lagen. De stijl neigt naar de Romaanse beginselen, met slechts enkele gotische kenmerken.
Wigboldus en zijn bouwmeester-architect gaan rond 1240 aan de slag. Zijn de abdijen in Frankrijk vooral opgetrokken uit natuursteen, in Aduard bakken de lekenbroeders kloostermoppen. Klei is er voldoende voorhanden. Turf voor de ovens kan uit Drente worden aangevoerd. De kwaliteit van de moppen is zo goed, dat later niet alleen in de directe omgeving nog honderd kerken en kerkjes in de roodkleurige steen worden opgetrokken, maar dat de kloostermop zelfs een exportproduct wordt naar Zweden en Duitsland. De bouwstijl wordt romano-gotisch genoemd, een overgangsstijl. Dikke muren, zonder steunberen als typisch romaans, de wat verhoogde spitsbogen in de raampartijen als gotische elementen. De kerk mag geen beelden, schilderijen, fresco’s of andere opsmuk bevatten. De bouwers zoeken de versiering vooral in het metselwerk. Zo worden de kloostermoppen soms in diagonaal- of visgraatverband gelegd. Of de moppen worden in afwijkende vorm gebakken, zodat ze in kraalranden langs de ramen gemetseld kunnen worden.
Na ongeveer vijfentwintig jaar is de abdijkerk klaar. Hij heeft meer de vorm gekregen van de abdij in het Franse Royaumont dan die van Clairvaux. De bouwmeester valt de eer te beurt om in de kerk begraven te worden. Zeer ongewoon voor een lekenbroeder. Hij krijgt zelfs een steen op zijn graf.
Geen bouwstop
De kloosterkerk is dan wel klaar, maar dat betekent geen bouwstop. De kloostergebouwen worden uitgebreid en vernieuwd. Daaromheem verrijzen diverse bijgebouwen, waaronder een ziekenzaal, een smederij, een bierbrouwerij, een bakkerij, bloemenhoven en kruidentuinen, poorten, torens en muren. Om het geheel komt een gracht van 25 meter breed en zelfs een labyrint ontbreekt niet. Zo’n labyrint is bij veel kloosters te vinden. Het symboliseert de levensweg en de zoektocht naar het middelpunt kan al mediterend worden ondernomen.
Al het gebouwde in Aduard is ontworpen volgens de Cisterciënzer principes. Hoewel af en toe een ondeugend uitstapje is gemaakt naar bijvoorbeeld geglazuurde tegels of een veelkleurig raam. Binnen de kloostermuren ontstaat een ‘dorp’ van zo’n vijftig gebouwen. Daarbuiten, tot zelfs voorbij de provinciegrenzen, ligt 5000 hectare grond, eigendom van het Bernardusklooster.
Het klooster heeft internationale allure, niet in het minst omdat er samenkomsten zijn van beroemde geleerden als Wessel Gansfort, Rudolf Agricola of Paulus Pelatinus, ook wel bekend als de Aduarder Academie.
Het is alles verleden tijd – met uitzondering van de ziekenzaal, van veel kerken in de omgeving die vanuit het klooster werden gesticht en van veel huizen en boerderijen, die gebouwd zijn met kloostermoppen die eens onderdeel uitmaakten van het kloostercomplex. Na het verval en de afbraak van de gebouwen kreeg ieder bewoner van Aduard duizend moppen cadeau om een eigen onderkomen te bouwen.
Zo’n honderd meter van de ziekenzaal staat het huis van Ies de Boer. Opgebouwd uit kloostermoppen. Een klein deel van het pand gebruikt Ies als woonhuis, de rest is kloostermuseum Sint Bernardushof. De grens tussen museum en woonhuis is vaag, het staat bezoekers vrij om even bij Ies aan tafel aan te schuiven of diens bedstee te bekijken. Op de zolderverdieping is een tentoonstelling ingericht over de Cisterciënzer bouwstijl, met daar doorheen geweven de historie van Abdij Aduard. Er liggen middeleeuwse gereedschappen, zoals die zijn gebruikt bij de bouw, er zijn tekeningen, foto’s van opgravingen. Er is een kleine bibliotheek, een museumwinkeltje en zelfs een kloostertuin, waarin een steenoven is nagebouwd om kloostermoppen te bakken.
App
Maar Ies, de initiatiefnemer van het Museum St Bernardushof, kijkt verder. De jongste aanwinst is een app. Daarmee kan een rondwandeling over de resten van het kloostercomplex worden gemaakt. Via de app reist de bezoeker terug naar het verleden en ‘wandelt’ door de verschillende gebouwen, zoals die er indertijd hebben uitgezien. Ten slotte zijn er fiets-, auto-, en voettochten langs de Groninger kerken samengesteld. Al reizend moet vooral het prachtige kerkje van Westeremden niet worden vergeten. En daarna, even over het bruggetje. Naar hoeve De Weem, ook opgebouwd uit kloostermoppen. Daar is het Museum Helmantel, waar schilderijen hangen van Groninger kerken en Europese kloosters.
”Van klei naar klooster” is tot 1 november te zien in kloostermuseum St Bernardushof te Aduard.
”Groninger kerken / Europees erfgoed” is tot en met 26 oktober te zien in Museum Helmantel in Westeremden.
De app is te downloaden via kloostermuseum.nl. Ga naar App Aduard 3D en klik op Download de app.