NSB-nazaat Jeanne Diele (1938) komt op voor IS-kinderen
De vader van Jeanne Diele-Staal (1938) zat bij de Landwacht. De gevolgen van zijn foute keuze tijdens de oorlog draagt zijn dochter tot op heden. Daarom is Diele-Staal bewogen met het lot van kinderen van kalifaatgangers in Koerdische kampen. „Haal ze naar Nederland. Kinderen mogen nooit opdraaien voor de fouten van hun ouders.”
Ze haatte haar vader toen ze op haar 63e ontdekte dat hij betrokken was bij een razzia en medeverantwoordelijk voor het oppakken van een Joodse familie. Het gezin overleefde de oorlog niet. „Mijn jongste broer kon niet geloven dat je vier jaar cel krijgt voor lidmaatschap van de Landwacht. Toen we zijn dossier inzagen, lazen we hoe het echt zat.”
Hoe verliep uw jeugd als dochter van een NSB’er?
„Vanaf mijn vijfde kan ik me dingen herinneren. Ik was trots op mijn vader die bij de politie zat. Dat kinderen niet met me wilden spelen, begreep ik niet. Ze vinden mij geen leuk meisje, dacht ik.
Op Dolle Dinsdag vluchtte mijn moeder met mij en mijn broers van 9 en 3 jaar naar Duitsland. Van het kind van de boer en boerin die ons opvingen, leerde ik mijn eerste Duits: „Sie sind Landesverräter.” Na drie maanden keerden we per trein terug naar onze woonplaats Almelo. Onderweg werd onze trein beschoten. Voor het eerst zag ik doden.
In Almelo woonden we maanden in een gebouw van de nationaalsocialistische Winterhulp. Mijn vader was daar beheerder. Ik speelde met speelgoed van „kinderen die verhuisd waren.” Na de oorlog begreep ik dat het speelgoed van Joodse kinderen was geweest. Wat voelde ik me daar schuldig over.
Een dag voor de bevrijding vluchtten wij met mijn moeder naar Oude Pekela. Op bevrijdingsdag zat zij in het lentezonnetje toen er een auto van de Binnenlandse Veiligheidsdienst het erf van de boerderij opdraaide waar wij verbleven om NSB’ers daar te arresteren. Nadat de burgemeester erbij was gehaald, geloofden ze uiteindelijk dat ze geen NSB-lid was. Met een brief van de burgemeester liepen we vervolgens naar huis. De tocht duurde vijf weken en ’s nachts sliepen we in hooibergen. Toen we in onze wijk kwamen, scholden de buren ons uit en zeiden dat er inmiddels andere mensen in ons huis woonden. We droegen toen al wekenlang dezelfde kleren en hadden vlooien, luizen en schurft.
We trokken in bij mijn opa en oma. Eind mei ging ik voor het eerst weer naar school. Met een bontmuts op, want de GGD had mij kaalgeschoren om mijn zweren te kunnen behandelen. Ik moest achter in de klas gaan zitten, alleen in een tweezitsbank. Mijn klasgenoten noemden mij „lelijk NSB-kind” en wilden niet met me spelen. Op Koninginnedag –31 augustus– vierde de school feest. Kinderen zouden op boerenwagens door Almelo worden gereden. Mijn moeder had voor mij een oranje rokje gemaakt. Maar een dag van tevoren zei de juf tegen mij: „Sjaantje, jij mag morgen niet komen. Je hoort niet meer bij de koningin. Je hoort niet bij Nederland.”
Pas toen we vier jaar later naar Den Haag verhuisden, kregen wij als gezin een normaal leven. We zwegen daar in alle toonaarden over ons verleden.”
Wanneer kreeg u weer last van het verleden van uw vader?
„Mijn jongste broer kon niet geloven dat je vier jaar cel krijgt voor lidmaatschap van de Landwacht. Toen we jaren na zijn overlijden zijn dossier inzagen, lazen we hoe het echt zat. Wat haatte ik mijn vader toen we ontdekten dat hij betrokken was bij een razzia waarbij een Joods gezin werd opgepakt dat later is omgekomen. Een keer werd mijn man ’s nachts wakker van mijn uitroep „Moordenaar die je bent!” Hij zag mij toen rechtop in bed zitten.
Omdat ik niet verder wilde leven met deze haatgevoelens, zocht ik hulp bij Werkgroep Herkenning, een stichting voor kinderen van ‘foute’ ouders. „Heere God, U wilt mensen vergeven”, bad ik. „Wilt U mij ook leren om mijn vader te vergeven.” Uiteindelijk heb ik rust gekregen. Op mijn 63e ben ik pas echt bevrijd.
Nog steeds zorgt het verleden van mijn vader voor pijnlijke momenten. Bijvoorbeeld als je bij bepaalde herdenkingen niet welkom bent. Maar er zijn ook herdenkingen geweest waarbij ik het woord mocht voeren. Ik denk aan die keer in het Overijsselse Denekamp toen ik na afloop rood-wit-blauwe bloemen kreeg met een oranje lint. „Weten jullie waarom deze vrouw die krijgt?” vroegen de organisatoren aan schoolkinderen? „Omdat de juf vroeger tegen haar zei dat ze niet meer bij de koningin en Nederland hoort, zeggen wij nu dat ze er helemaal bij hoort.” Dat is helend, hoor!”
Vanwege uw achtergrond zegt u: Kabinet, haal die IS-kinderen naar Nederland.
„Ja, want kinderen zijn nooit schuldig aan de keuzes van hun ouders.”
Moeten hun ouders ook deze kant op komen?
„Als je de kinderen naar Nederland haalt, krijg je hun moeders erbij. Hun vaders is een ander verhaal. Vaak zijn dat buitenlandse strijders. Voor hen is de Nederlandse overheid niet verantwoordelijk.”
Wat moet er vervolgens met teruggehaalde IS-moeders en hun kinderen gebeuren?
„De moeders moeten berecht worden en indien nodig naar de gevangenis worden gestuurd om hun straf uit te zitten. Maar kinderen moeten hulp krijgen.”
De terugkeer van IS’ers en hun kroost is niet ongevaarlijk. Er zijn kinderen die nog geen tien zijn en al mensen hebben onthoofd.
„De kinderbescherming heeft mij en andere mensen van Werkgroep Herkenning geïnterviewd. De organisatie zei volledig voorbereid te zijn op de komst van IS-kinderen. Fouten die met kinderen van NSB’ers zijn gemaakt, mogen niet worden herhaald met kinderen van IS-ouders.”
Het IS-gedachtegoed is gevaarlijker dan het NSB-wereldbeeld. NSB’ers pleegden geen zelfmoordaanslagen.
„In 2017 verscheen het levensverhaal van Dick Woudenberg. Hij was zestien jaar toen Nederland bevrijd werd en een overtuigde nazi. Hij ging in de oorlog naar de Reichsschule Valkenburg om opgeleid te worden tot leidersfiguur in het Groot-Germaanse Rijk. In tegenstelling tot zijn oudere broer heeft hij het geweer niet hoeven oppakken, maar de indoctrinatie was wel erg. Elke dag kreeg hij „een druppel gif.” Hij was ervan overtuigd te gaan sterven voor Hitler. Het duurde jaren voordat hij in een heropvoedingskamp zijn radicale gedachten kwijtraakte. Vervolgens werd hij onder meer psychotherapeut en stichtte hij een gezin.
IS-kinderen zullen meer geïndoctrineerd zijn dan NSB-kinderen dat waren. Het zal ongetwijfeld lang duren voordat kinderen van IS-ouders hun radicale denkbeelden kwijt zijn. Ook sluit ik de ogen niet voor de risico’s waaraan de Nederlandse samenleving bloot komt te staan door IS-kinderen hierheen te halen. Maar kinderen van kalifaatgangers hebben geen schuld aan de keuze van hun ouders. Het zijn geen daders, maar slachtoffers, hoewel het slachtoffers met radicale ideeën kunnen zijn. De risico’s die aan terughalen zitten, zijn acceptabel. Daarmee moeten we leren leven. Hoewel het niet makkelijk zal worden om geradicaliseerde kinderen weer op het rechte pad te krijgen, hebben we nu veel meer mogelijkheden om dat voor elkaar te krijgen dan 75 jaar geleden.”
Tweede kans voor SS’ers
Nederland is kalifaatgangers en hun nazaten liever kwijt dan rijk, signaleert hoogleraar Ismee Tames. „Hardvochtig”, noemt ze deze mentaliteit. „Vanaf de zomer van 1945 werd hulpverlening aan „kinderen van ‘foute’ ouders” algemeen beleid. Uit vrees voor blijvende radicalisering. Maar ook omdat men beter wilde zijn dan de nazioverheerser.”
Zijn vergelijkingen tussen Nederlanders die ‘fout’ waren in de oorlog en IS’ers terecht?
„Qua omvang hebben we het over twee heel verschillende groepen. Na de Tweede Wereldoorlog werden meer dan 100.000 Nederlanders vastgezet op verdenking van collaboratie. Naar IS-gebied reisden maar een paar honderd Nederlanders af. Verder is de context van belang. Nederland was in 1945 na vijf jaar bezetting getraumatiseerd en lag in puin. Op een deel van de bevolking was genocide gepleegd. Van dat alles is nu totaal geen sprake. Nederland is welvarend.
Toch zijn er parallellen tussen beide groepen. In beide gevallen moet na een conflict de Nederlandse overheid en samenleving iets met mensen die ‘foute’ keuzes maakten en hun families. Hoe we dat toen deden en nu doen, zegt iets over de politiek en maatschappij.
Hoewel er ook hardere geluiden klonken, was er na de Tweede Wereldoorlog een breedgedragen gevoel dat we iets met hen moesten. Zeker hun kinderen mochten niet aan hun lot worden overgelaten. Vanaf de zomer van 1945 werd hulpverlening aan „kinderen van ‘foute’ ouders” algemeen beleid. Uit vrees voor blijvende radicalisering. Maar ook omdat men beter wilde zijn dan de nazi-overheerser.
Dat nu vaak het geluid klinkt van ”Eigen schuld, laat ze daar maar zitten”, wekt de indruk dat veel mensen in Nederland zich niet verbonden willen voelen met mensen met wie zij tot voor kort nog een samenleving vormden.”
Nederland is doodsbang voor radicale moslims. Ook jonge kinderen zijn mogelijk al geïndoctrineerd.
„Ook na 5 mei 1945 bestond die angst. Bijvoorbeeld voor Waffen-SS’ers die aan het oostfront hadden gevochten. Grote zorgen waren er ook over jongeren die lid waren geweest van de Hitlerjugend of de Jeugdstorm en in Duits oorlogsgebied hadden geleerd hoe een wapen te hanteren.”
Vindt u dat de staat IS’ers of in elk geval hun kinderen actief moet terughalen uit kampen?
„Ik doe geen onderzoek naar deze groep, heb me onvoldoende verdiept in alle haken en ogen. Ik vind dat ik niet kan zeggen wat de Nederlandse overheid moet doen. Ik zeg alleen dat er na de Tweede Wereldoorlog met een enigszins vergelijkbare groep heel anders werd omgegaan.
Interessant vind ik de discussie over staatsburgerschap. Nu spreekt men over het afnemen van het Nederlanderschap van Syriëgangers en denkt men ervan af te zijn door ze daar te laten. Dat vind ik opvallend, heftig, en het verbaast me ook.
Nederlanders die in de Tweede Wereldoorlog voor de Waffen-SS gingen vechten, verloren automatisch het Nederlanderschap. Nederland had na de oorlog tegen hen kunnen zeggen: „Blijf lekker in Duitsland of in Russische gevangenschap, wij hebben niks met je te maken.” Maar in plaats van een juridische verplichting voelde Nederland wel een morele verplichting. De meesten –zo’n 20.000 mensen– kwamen terug. Ze werden geholpen door de Nederlandse overheid – al dan niet in samenwerking met het Rode Kruis. Of ze kwamen op eigen houtje. Na terugkomst en berechting waren deze mensen en hun vrouwen en kinderen formeel staatloos. Dat leverde problemen op bij het krijgen van werk en een huis. Uiteindelijk werd besloten dat deze groep geïntegreerd moest worden in de gemeenschap en werd hun de mogelijkheid gegeven de Nederlandse nationaliteit terug te krijgen.”
Kent u voorbeelden van collaborateurs die de Nederlandse maatschappij na de Tweede Wereldoorlog grote schade hebben berokkend?
„Ondergrondse nazinetwerken die aanslagen of overvallen pleegden, zijn er nooit geweest. Nederland vreesde toen ook niet zozeer aanslagen, maar een nieuwe oorlog en bezetting. Men was bang voor de Sovjets en dat ‘foute’ Nederlanders zich uit rancune bij hen zouden aansluiten en met de communisten zouden meevechten. Die angst was niet ongegrond of overdreven, gezien de hoogtijdagen van de Koude Oorlog. Bang was men ook voor herlevend fascisme. De Binnenlandse Veiligheidsdienst zat boven op groepjes die bleven zwelgen in nazigedachtegoed en mensen die foute partijen wilden oprichten.
Anderen vonden hun ‘foute’ keuzes in de oorlog heel dom van zichzelf en grepen de nieuwe kans die ze kregen met beide handen aan.”
In Syrië laten of terughalen?
„Syriëgangers kunnen beter dáár doodgaan dan terugkomen”, zei premier Rutte in 2015.
Inmiddels is het zogeheten kalifaat verleden tijd. Wat moet er nu met kalifaatgangers en hun kroost in opvangkampen gebeuren?
Ongeveer 300 personen met „jihadistische intenties” reisden de afgelopen jaren uit Nederland succesvol naar Syrië en Irak. De laatste stand van zaken is dat van deze groep nog zo’n 135 volwassenen in Syrië verblijven. Ze zitten in Syrisch-Koerdische kampen (55) bevinden zich ergens in Syrië (50) of zitten bij jihadistische groeperingen in Noordwest-Syrië (30).
In en rond Syrië bevinden zich bovendien minstens 200 kinderen „met een Nederlandse link.” Driekwart is daar geboren, dus de helft is jonger dan vier jaar.
De Nederlandse staat moet jihadkinderen en hun moeders uit Syrisch-Koerdische kampen halen, vindt de vorige maand opgerichte stichting Achterblijvers. Een Kamermeerderheid is daar vooralsnog tegen.
De stichting, die niet bereikbaar was voor vragen van het Reformatorisch Dagblad, overweegt een gang naar de rechter om de politiek op andere gedachten te brengen.
Terrorisme-experts vinden dat Nederland jihadisten moet laten terugkeren, omdat ze anders onder de radar verdwijnen.