Meer welvaart, toch krap bij kas
De economie bloeide in de voorbije decennia dat het een lust was, afgezien van enkele onderbrekingen. Toch ervaren huishoudens soms dat ze niet ruimer in hun financiële jasje zijn komen te zitten. Een op de vijf kampt zelfs met betalingsproblemen.
Meer koopkracht? Het valt vaak vies tegen. Voor dit jaar bijvoorbeeld zegde het kabinet toe dat vrijwel iedereen erop vooruit zou gaan. Maar vervolgens werd de consument geconfronteerd met duurdere boodschappen door de btw-verhoging, met een stijgende ziektekostenpremie en een hogere energierekening. Het voelt in ieder geval niet goed. Menigeen heeft geen vertrouwen in telkens weer de belofte dat alle burgers –afgezien van bijzondere persoonlijke omstandigheden– profiteren van de economische voorspoed. In de achterliggende jaren beleefden we een fase van uitgesproken hoogconjunctuur, maar veel mensen merken daar weinig van in de portemonnee.
Bekijken we het over een langere termijn, dan is het beeld evenmin florissant. Uit een vorig jaar verschenen rapport van de researchafdeling van de Rabobank blijkt dat het besteedbaar inkomen van huishoudens, gecorrigeerd voor inflatie, al bijna veertig jaar nagenoeg stilstaat. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw trad een verdubbeling op, daarna bleef de toename echter beperkt tot minder dan 10 procent. Met deze kanttekening: een gemiddeld huishouden telt vandaag de dag minder personen dan in 1977, het startjaar van het onderzoek. Wegen we dat mee, dan zien we een uitbreiding van het besteedbaar inkomen met een vijfde. Dat houdt nog steeds niet over.
Het huishoudinkomen loopt bij lange na niet in de pas met het bruto binnenlands product (bbp), het totaal van wat onze economische activiteiten opleveren. Het is maar liefst 40 procentpunt achtergebleven. Huishoudens ontvangen dus een steeds kleiner portie van de taart die we met z’n allen verdelen.
Winsten
Waar is de rest dan naartoe gegaan? De overheid legt via belastingen en premies een –vooral sinds de eeuwwisseling– groeiend beslag op het totaal. Bedrijven doen dat in nog veel sterkere mate. Hun winsten zijn flink verbeterd. Een deel van dat geld komt uiteindelijk toch bij de Nederlandse burger, bij de eigenaars van de bedrijven, terecht. Maar als we praten over de grote, beursgenoteerde concerns, dan verdwijnt vaak het merendeel in de zakken van buitenlandse aandeelhouders.
Vanaf de jaren tachtig zien we een structureel dalende arbeidsinkomensquote, ofwel: een kleiner percentage van het nationaal inkomen gaat naar arbeid en een groter deel naar kapitaal. Het bedrijfsleven stond er destijds beroerd voor, de werkloosheid greep om zich heen. Werkgevers en vakbonden sloten in 1982 het Akkoord van Wassenaar, gericht op loonmatiging, om ondernemingen meer lucht te verschaffen. De aanpak bleek succesvol, de looncomponent gaf geleidelijk aan terrein prijs.
Een daling van de arbeidsinkomensquote is overigens een mondiaal fenomeen. De technologische vooruitgang lijkt daaraan ten grondslag te liggen, constateren de onderzoekers van de Rabobank. „De prijzen van investeringsgoederen zijn gedaald en hebben geleid tot een sterke substitutie van arbeid door kapitaal.” Met andere woorden: er is minder arbeid nodig voor dezelfde productie en daardoor vloeit meer van de opbrengst ervan naar de winsten.
Laat de lonen wat forser stijgen, die oproep klinkt vandaag de dag niet alleen van de kant van de vakbonden. Vanuit onverdachte hoek, van onder andere De Nederlandsche Bank (DNB), het Centraal Planbureau (CPB) en internationale instellingen als OESO en IMF, horen we hetzelfde.
Vaste lasten
De lonen slechts mondjesmaat omhoog, het besteedbaar inkomen nauwelijks gegroeid, dat alles heeft natuurlijk invloed op de financiële positie van huishoudens. Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) maakt elke drie jaar de balans op. In de jongste rapportage, uit 2018, zegt 38 procent van de ondervraagden in meer of mindere mate moeite te hebben om rond te komen. Dat betekent een verbetering ten opzichte van 2015 (45 procent), maar een minder gunstig cijfer in vergelijking tot 2009 (37 procent).
Een op de vijf respondenten, kampt met betalingsproblemen. Omgerekend naar de gehele bevolking komt dat neer op ongeveer 1,5 miljoen huishoudens. Zij hebben soms, regelmatig of permanent achterstanden met het betalen van rekeningen, waaronder die van de zorgverzekering en van de maandelijks hypotheeklast.
In een ander rapport signaleerde het Nibud onlangs dat de vaste lasten een steeds forser deel van de inkomsten opeisen. Een huishouden met een modaal inkomen (netto 2252 euro per maand) is nu 55 procent daaraan kwijt. Tien jaar terug was dat 5 procentpunt minder. Onder die uitgavenpost vallen in deze berekeningen de kosten van hypotheek of huur, energie, water, lokale heffingen, telefoon, televisie, internet, verzekeringen, onderwijs, kinderopvang en vervoer. Wat resteert aan euro’s is beschikbaar voor reservering (sparen), voeding, kleding, onderhoud van woning en inventaris en vrijetijdsbesteding.
Middenklasse
Oscar Gelderblom, hoogleraar financiële geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, analyseert: „We onderscheiden drie groepen mensen. De eerste, aan de bovenkant van de samenleving, is de elite. Die heeft geen problemen met geld. Aan de onderkant tref je de categorie arme huishoudens aan, waartoe in de negentiende eeuw zo’n 80 procent van de Nederlandse bevolking behoorde. Die hebben het grootste deel van hun verdiensten nodig om in de primaire levensbehoeften te voorzien; bad, bed en brood, zoals we dat tegenwoordig noemen.
Daartussenin zit de middengroep. Die is in de twintigste eeuw procentueel veel omvangrijker geworden. Dan zou je verwachten dat minder burgers financiële problemen ervaren. Deze groep had vanaf de jaren vijftig en zestig, vanaf de wederopbouw, meer te besteden aan dure en luxe consumptiegoederen. Maar er gebeurde nog iets, zij ging ook meer lenen. Zij raakte eraan gewend om een stuk van het toekomstige inkomen eerder al aan te wenden voor aankopen, met als belangrijkste die van een woning. Een hypotheek is de afspraak met je bank dat je dertig jaar lang een vaak niet gering bedrag van je loon gebruikt om rente en aflossing te betalen.
In de jaren zeventig werd reeds gewaarschuwd voor te veel lenen: als je veel uitgaven vastlegt in je hypotheek of andere vormen van krediet, kun je in problemen raken, dan houd je minder vrije bestedingsruimte over. Zorg dus dat je een voldoende buffer hebt en niet bij de geringste tegenslag geld tekortkomt.”
Eind maart verschenen onderzoeksresultaten van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) tonen eveneens aan dat in de ontwikkelde landen de positie van de middenklasse onder druk staat. Tot die categorie rekent zij huishoudens met inkomens tussen 75 en 200 procent van het gemiddelde bruto inkomen. Dat ligt in Nederland op ongeveer 35.000 euro. Hier behoort circa 70 procent van de inwoners tot de middengroep.
De in Parijs gevestigde denktank concludeert voor het totaal van de rijke landen dat de inkomens al lange tijd stagneren, terwijl er meer uitgaven nodig zijn voor onder andere wonen. Dat maakt het lastig de bestaande levensstandaard te handhaven. Meer dan een vijfde van de huishoudens in het middensegment geeft meer geld uit dan er binnenkomt. Woonlasten slokken rond een derde van het beschikbare inkomen van de middenklasse op. In 1990 was dat een kwart. De huizenprijzen in het OESO-gebied zijn in de voorbije twee decennia drie keer harder gestegen dan het gemiddeld inkomen. Een recente publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laat zien dat ook in Nederland het aandeel van de individuele bestedingen dat naar huisvesting gaat, groter wordt.
Vermogen
De waardevermeerdering van woningen leidt wel tot vermogensaanwas. Wilco van Dijk, bijzonder hoogleraar psychologie van economisch keuzegedrag in Leiden, zegt daarover: „Nederlanders hebben veel vermogen als je kijkt naar de pensioenpot en de waarde van de huizen, maar daar kun je niet je rekeningen mee betalen of brood van kopen. Ze hebben weinig financieel vermogen in de zin van direct opneembare tegoeden of aandelen. Vaak ontbreekt een buffer om plotselinge tegenvallers op te vangen en dan raak je in problemen.”
Inkomens stagneren, de cijfers daarover zijn duidelijk. Maar huishoudens hebben wel meer geld nodig voor hun vaste uitgaven, waaronder met name de woonlasten. De financiële ruimte voor vrije bestedingen staat dus onder druk. Dat betekent: ondanks de economische voorspoed, soms toch krapte in de portemonnee.
Mobieltje
Als land zijn we in de achterliggende decennia steeds rijker geworden. Toch moeten veel mensen op de kleintjes letten. Daar staat echter ook iets tegenover. Kijk naar hoe we vandaag de dag leven, wat we allemaal bezitten en vergelijk dat met hoe dat was in pakweg de jaren zeventig van de vorige eeuw.
De auto van 2019 rijdt comfortabeler dan die van destijds. Nu hebben we misschien een elektrische fiets, toen een rijwiel zonder versnellingen. Onze woning is groter, de kachel is ingeruild voor een cv, de keuken bevat een vaatwasser. We bellen met een mobieltje vanaf elke plek op aarde, vroeger gebeurde dat vaak vanuit een telefooncel ergens in het dorp. Vakanties, ook verre vakanties, zijn niet langer alleen voor de bovenlaag van de bevolking. De zorgkosten zijn enorm gestegen, maar daar krijgen we betere medische behandelingen voor terug. Kortom, veel meer voorzieningen, veel meer gemak dan voorheen.
Daar hangt wel een prijskaartje aan. Wilco van Dijk, hoogleraar psychologie van economisch keuzegedrag in Leiden: „De toegenomen welvaart heeft ons veel goeds gebracht, maar tegelijk worden de niet te vermijden kosten ook hoger. Denk aan abonnementen voor de mobiele telefoon en aan schoolreisjes voor de kinderen, misschien wel naar het buitenland. Zulke uitgaven kun je beschouwen als luxe, maar ze zijn wel noodzakelijk om te participeren in de huidige samenleving. Daardoor is rondkomen voor veel mensen een reëel probleem en niet iets wat tussen de oren zit.”