„De Heere lijkt wel op het punt te staan ons te verlaten”
Ondanks de warmte zat de Jachin-Boazkerk in Urk zaterdag helemaal vol. Zo’n 1300 mensen bezochten de jaarlijkse Mbuma-zendingsdag. De collecte bracht 15.000 euro op, het dubbele van vorig jaar.
Voor het eerst voerde ook een predikant van de Gereformeerde Gemeenten het woord. „We hebben deze dag ervaren als fijn en samenbindend”, aldus H. J. Kaptijn van het plaatselijke Mbuma-zendingscomité, dat de zendingsdag organiseerde, na afloop. „Waar het kan, proberen we samen te werken.”
Ds. A. van Voorden, predikant van de gereformeerde gemeente in Nederland te De Beek-Uddel sprak als eerste. Als onderwerp voor zijn toespraak had hij gekozen de uitzending van de zeventig door de Heere Jezus, met de nadruk op Lukas 10:2: „Hij zeide dan tot hen: De oogst is wel groot…”
Het is nu de tijd dat de oogst wordt binnengebracht, zei ds. Van Voorden. „Ik heb arbeiders op het land bezig gezien. In de tekst betekent de oogst degenen die verkoren zijn tot de zaligheid. Christus is de Heere van de oogst en zal dat middellijk uitwerken. Er zijn er in onze tijd nog wel die verwachten dat de Heere in het laatste der dagen een grote oogst zal geven. Ik zou het toch anders zien. Het gaat om de hele oogst. Hoeveel oogsttijden zijn er niet geweest? Er zijn er in de loop der jaren vele binnengehaald. Het zou groot zijn als de Heere dat nog zou willen doen in deze tijd.”
De predikant wees erop dat er weinig arbeiders zijn, zodat veel gemeenten geen eigen predikant hebben. „Er is een roeping. Als het Gods tijd is, dan wordt een prediker gehaald, dan wordt hij als het ware met geweld voortgedreven. Men zou zich doodvechten voor men zich zou overgeven om het werk te doen, omdat de last van de zielen opgebonden is. Het is een onmogelijk werk en men denkt verteerd te worden. Maar God helpt Zijn dienstknechten erdoor.”
De heer Th. L. Zwartbol, als lerend ouderling verbonden aan de oud gereformeerde gemeente van Kinderdijk, sprak over de dorstigen in Jesaja 55:1: „O alle gij dorstigen, komt tot de wateren…” Hij vroeg de hoorders waarnaar zij dorstten: naar de wereld, naar uitwendige godsdienst, of naar God, zoals de dichter van Psalm 42 deed.
Echte dorstigen zijn zij die de schuldbrief thuiskrijgen, zei de heer Zwartbol. „Ze krijgen een open oog in zichzelf, namelijk hoe groot hun zonden en ellenden zijn. Dan gaan ze als een tobber en een bedelaar over de wereld. Ze weten dat ze onverzoend zijn en dat ze tegen God gezondigd hebben, maar ze horen niet bij Gods volk. Het wordt omkomen. Het is een weg van ontdekking tot er een uitgeklede zondaar overblijft. De Heere gaat op deze manier dat volk dorstig maken. God kan van Zijn recht niet af en de zondaar raakt zijn schuld niet kwijt. Als ze het overnemen zoals de Kananese vrouw deed en Mefiboseth en Asaf en zeggen: Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig, dan is er plaats voor Christus. Hij heeft voor hen betaald met Zijn hartenbloed op Golgotha. Dat zijn de wateren van vrije genade, het is allemaal genade. Als er nooit schuld beleden wordt, krijgt genade geen waarde.”
’s Middags sprak ds. G. Mouw, predikant van de gereformeerde gemeente van Uddel, over Spreuken 8:20 en 21: „Ik doe wandelen op de weg der gerechtigheid…”
We zijn allemaal wandelaars naar de eeuwigheid, stelde de predikant. „Er zijn twee wegen daarheen. We zijn van onszelf niet zo gewillig om op de smalle weg te wandelen. Velen klimmen over de muur en beginnen zelf te wandelen. Gods volk heeft strijd: Heere, bent U wel begonnen en wilt U dat nog eens zeggen? Het wordt een wonder als ons ik mag sterven en als de Ik ons doet wandelen. Op die weg leert het volk dat het tegen God gezondigd heeft. Het wordt niet zalig in een opgaande weg. Als het het recht van God voelt, weet het niet hoe het bekeerd moet worden. Als de zondaar ertussenuit valt en God liever krijgt dan zichzelf, dan komt God. Hij vindt de ziel als een verlorene en dan vindt de ziel God. Gods gerechtigheid redt van de dood. Er komt een weg van afbraak en meer kennis en afhankelijkheid van Christus. Christus wordt alles voor de ziel die in zichzelf niets is.”
De heer J. Kaptijn uit Urk vertelde een actueel verhaal voor de jeugd, over het gevaar van drugsgebruik op de middelbare school. Ds. T. Klok, predikant van de plaatselijke oud gereformeerde gemeente in Nederland, sloot daarbij in zijn toespraak aan. „Wat een vreselijk gevaar dreigt er, ook van die kant. Je hebt de vreselijke gevolgen kunnen horen. Zullen jullie het onthouden? Bid de Heere dat je er niet aan mee zult doen. Je wordt niet gestraft voor zonde die je niet gedaan hebt.”
De predikant sprak zijn verontrusting uit over het opkomen van valse geesten, tegengesteld aan de goede Geest, de Heilige Geest. „De vreemde geesten voeren een mens omhoog, de Geest van God brengt een mens naar beneden.” Hij stak de hand in eigen boezem: „De bruid was verlegen om de Geest. Wij leven in een tijd dat de wijze en de dwaze maagden in slaap gevallen zijn. Waar komt de verdeeldheid vandaan? Het komt omdat we de Geest weggezondigd hebben. De Heere lijkt wel op het punt te staan ons te verlaten. Mochten we maar om de Geest verlegen raken.”