Ontdekkende vragen
Micha 6:8b
„En wat eist de Heere van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God?”
Welke wezenlijke verandering is er bij ons gekomen toen we ons onderwierpen aan Gods roepstem? Wat hebben wij verbannen in onze wegen, daden en gesteldheden van het hart? Welke ijdele gedachten waaraan wij tevoren huisvesting gaven, zijn buitengesloten? Welke driften en hartstochten die voorheen hun behoorlijke paal en maat overtraden, zijn in orde gebracht? Welke ijdele gesprekken waaraan wij tevoren gewend waren, zijn voorkomen en belet? Welke veinzerij in het oefenen van de liefde is verbeterd of verworpen? Welke ongeregelde daden in onze persoon, huisgezinnen of ontmoetingen van dit leven zijn uitgebannen en verzaakt? Een onderzoek naar deze dingen zal ons een dadelijke en tastbare blijk geven of de verootmoediging wegens onze zonden geschikt is voor de tegenwoordige roepstemmen van God.
Een andere plicht van deze tijdsomstandigheden is dat wij treuren om de zonden van anderen. Voornamelijk van zulken waarop wij door de schikking van de voorzienigheid een nadere betrekking hebben, zoals bloedverwanten, gemeenten waaronder wij leven en alle inwoners van ons vaderland, waarmee wij door vele middelen en banden zijn vastgehecht. Het is genoeg bekend dat zo’n oprecht treuren over de zonden van de tijden en plaatsen waar wij leven, van het volk en de gemeenten waartoe wij behoren, bij uitnemendheid door God wordt goedgekeurd, en op zichzelf bij allen die gevoel hebben een teken is van verlossing in een dag van ellende (Ezechiël 9:4-6).
John Owen, predikant te Fordham (”Gods gewone handelingen met zondige landen en kerken”, 1916)