Oprechte wandel
Micha 6:8b
En wat eist de Heere van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God?
Waarheid en oprechtheid in onze voornemens zijn de zaken waarop God in onze verootmoediging let. Zoals dit overeenkomt met het woord van de profeet: „Scheurt uw hart en niet uw klederen.” Inwendige werkzaamheden en geen uitwendige tekens worden door God in dit geval aangenomen. Laat ieder van ons zich richten op zijn eigen ziel. Laat ieder zijn eigen geweten in het verborgen belasten met de volbrenging van deze plicht. God wil Zich niet langer tevreden stellen met (valse) voorwendsels. Geen uitwendige blijken van voorbijgaande genegenheden in een verootmoediging voor een dag, hoewel gepaard met de waarneming van de wezenlijke plichten die op zo’n dag vereist worden, zullen aan Gods wil in dit opzicht beantwoorden. Want onze verootmoediging moet buitengewoon zijn.
Vernedering over onze zonden is een plicht die altijd op ons ligt. Met onze God ootmoedig te wandelen, is de voornaamste zaak die de Heere van ons in de wereld eist. Hierom zijn de zelfvernedering en een gevoeligheid over de zonden, het leven, de ziel en het beginsel van alle andere daden en plichten die daartoe behoren. Maar als Gods roepingen buitengewoon zijn, zoals ze heden ten dage zijn, is het noodzakelijk dat wij ons op een buitengewone manier schikken tot deze zaken. Misstappen in de vereiste trappen van een plicht, maken die onaangenaam en zonder uitwerking.
John Owen, predikant te Fordham (”Gods gewone handelingen met zondige landen en kerken”, 1916)