Waarheid in het binnenste
Psalm 51:8
„Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.”
Dat wij ons voor de Heere diep verootmoedigen wegens onze zonden en ze daarop allemaal vaarwel zeggen, is het voornaamste van onze plicht in deze tijd. Hiervan geeft de gehele Schrift getuigenis, waarin zij van deze dingen spreekt. Alles wat wij zonder dat doen of kunnen doen, is van geen waarde ten aanzien van een onderwerping aan Gods roepingen. Dit is het doeleinde van het onderzoek waarop wij tevoren aandrongen. Ieder van ons moet de strelingen, de ziekte, de pestilentie van zijn eigen hart kennen en uitvinden, om zich te verootmoedigen voor de Heere.
In deze verootmoediging wordt vereist dat ze inwendig en oprecht is. Er is een verootmoediging die zich gewoonlijk in de onderhouding van rust- en bededagen vertoont en die dikwijls niets anders is dan zijn hoofd voor een dag als een bies te laten hangen. Het is waar, deze kan soms zo veel teweegbrengen dat de uitvoering van gedreigde oordelen daardoor afgewend of uitgesteld wordt. Maar wat God van ons eist, is een vastgestelde genegenheid van het hart. Als de Heere Jezus komt om boetvaardigheid en bekering te gebieden, geeft Hij Zichzelf de titel „dat Hij het is, Die harten en nieren onderzoekt” (Openbaring 2:23). Het is een inwendige verborgen werkzaamheid waarnaar Hij ziet in onze verootmoediging over de zonden. Zo zegt David in hetzelfde geval: „Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste” (Psalm 51:8).
John Owen, predikant te Fordham (”Gods gewone handelingen met zondige landen en kerken”, 1916)