Nood
Deze geschiedenis begint met het woordje ”zie”. Dat is een woord dat maant tot opmerking, of: let op. De persoon die hier de Heiland met smekingen lastigvalt, is een Kananese vrouw, zo genoemd omdat zij woonde in het land Kanaän, ook wel -in Markus- Syro-Fenicië genoemd. Zij was een Griekse vrouw, een heidin.Zo was zij de eersteling van de roeping van de heidenen om de Joden tot jaloersheid te verwekken. Zij had waarschijnlijk gehoord van de wonderen die Jezus gedaan had. Zij komt niet alleen uit haar land tot Hem, maar zij valt die grote Heiland met smekingen en gebeden lastig. Zij valt neer voor Zijn voeten, op haar knieën of op haar aangezicht. Dat was het ootmoedigste en eerbiedigste gebaar in het gebed, niet alleen bij de Joden maar ook bij de heidenen.
Er staat dat zij riep. Zij aanbad Hem hartelijk en met inspanning van al haar krachten. Dat is het enige wat deze vrouw omtrent Jezus doen kon om Hem te bewegen. Zij kon Hem niet omkopen, zij durfde Hem niet aan te grijpen, zij durfde niet bij Hem te komen, omdat Jezus zo heilig en zij maar een onreine heidin was. Zij kon Hem niet dwingen en kon niet tonen dat Jezus verplicht was een wonder aan haar dochter te doen. Met andere woorden, er was voor haar geen andere weg om Jezus te bewegen dan bidden. En wat was haar gebed? „Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner…”
Gerardus van Aalst predikant te Westzaandam (Geestelijke mengelstoffen, 1758)