Laatste wensen, lastig onderwerp
In de studeerkamer van ds. B. A. Belder uit Brakel liggen verschillende briefjes van gemeenteleden met wensen voor de uitvaart, die hij kreeg toegestopt tijdens pastorale bezoeken. Dat mensen iets op papier zetten over hun levenseinde, is echter eerder uitzondering dan regel. Een gesprek aangaan over de dood is evenmin eenvoudig.
Op internet zijn verschillende documenten en checklists te vinden die helpen bij het vastleggen van de laatste wensen (zie kader). Aan alles is gedacht. Wel of geen Bijbeltekst op de rouwkaart? Welke predikant gaat voor in de rouwdienst? Welke liederen moeten er klinken? Hoe zien de kleding en de opbaring eruit? Wie voldoet openstaande rekeningen? Wat zijn de wachtwoorden van pc en sociale media? Waar ligt het trouwboekje?
Ds. Belder komt maar weinig mensen tegen die zich voorbereiden op hun levenseinde. „Dat is ook begrijpelijk. Bij ons gaat het net zo. Mijn vrouw en ik zeggen soms tegen elkaar: „Eigenlijk zou het wel goed zijn als we…” Een week later ben je het alweer vergeten.”
Dat het toch verstandig is om bijtijds over dit onderwerp na te denken én te spreken, is voor hem evident. Het valt hem „altijd weer” op hoeveel er na een sterfgeval moet gebeuren. „Luther raadde aan om zaken in materieel opzicht goed te regelen, zodat er geen ruzie ontstaat over de erfenis, maar vooral om ervoor te zorgen dat je in een rechte verhouding staat tot God en tot andere mensen.”
Uit eigen ervaring weet de hervormde predikant hoe belangrijk het is dat de nabestaanden, vaak de kinderen, „weten wat vader of moeder wilde. Ik denk weleens: had toch een Bijbelgedeelte aangewezen, of een psalm. Was een gesprek begonnen. Tegelijk moet ik eerlijk zeggen dat ik er evenmin veel over praat met mijn ouders.”
Verlegenheid
De NPV hield woensdag in Veenendaal een symposium over de rol van de pastor in het gesprek over het levenseinde. Ds. Belder verzorgde daar een workshop getiteld: ”Schroom bij het voeren van een gesprek over het levenseinde”. Zowel pastoranten als de pastor ervaren bij dit thema grote verlegenheid. In het ouderenpastoraat bemerkt de Brakelse predikant echter dat de meeste ouderen het desondanks fijn vinden als hij naar het levenseinde vraagt, juist omdat dit geen alledaags gespreksonderwerp is. In de nabijheid van gezin en familie kan het extra moeilijk zijn om deze gevoelige zaak aan de orde te stellen.
Een belemmering van de kant van de pastor kan zijn dat hijzelf ook met de dood of een ziekte worstelt. „Als bij jou dezelfde diagnose is gesteld, komt het gesprek dichtbij. Vraag je dan door of wil je liever niet alles weten? Soms”, zegt hij, „breng je iets van je eigen kwetsbaarheid ter sprake, hoewel ik daar in het algemeen terughoudend in ben.”
„Je kunt je machteloos voelen”, zegt ds. Belder, „als je ziet welke emotionele ravage een sterfgeval aanricht. In zulke situaties is het goed om eerlijk te zijn over wat zo’n gebeurtenis met je doet. Dat ook jij het antwoord niet hebt op de vraag waarom dit iemand moest overkomen. Dat het Evangelie van God, Die in Zijn Zoon naar ons toe kwam, je enige houvast is. Wat er gebeurt, laat Hem niet koud, want Hij heeft in alles gedeeld. Zoals God als het ware door de knieën gaat in Jezus, zoals Jezus door intense emoties werd aangegrepen na het overlijden van Zijn vriend Lazarus, zo mag je letterlijk naast de rouwende familie staan.”
In het gesprek met de nabestaanden hecht de predikant verder aan openheid, ook als zij van de kerk vervreemd zijn geraakt. „„Vader wilde dit graag zo”, hoor je dan. Nou, prachtig, maar ik vraag ook naar wat mensen zelf vinden. Tijdens de rouwdienst richt ik het woord immers tot hen. „Dominee, alsjeblieft geen hel en verdoemenis”, hoor ik soms. Of: „Het wordt toch niet te zwaar, hè?” Dan speel ik de bal terug. Wat bedoel je daar nu precies mee? Vaak ontstaat er een gesprek. Daarin merk ik dat mensen soms beschadigd zijn door wat er ooit in rouwdiensten is gezegd. Het Evangelie is geen vrijblijvend appel, maar je moet ook rekening houden met het publiek dat voor je zit.”
Wat als de wensen van nabestaanden botsen met die van de kerkenraad?
„Als het kan, probeer ik mensen maximaal tegemoet te komen, om zo iets van de bewogenheid te laten zien die het Evangelie typeert. Het kan spannend zijn om die ruimte te bieden. Soms spreken familieleden de overledene aan. „Dag pa, we zijn trots op je.” Ik zou dat zelf niet doen, maar wil ook niet dat de medewerking van de kerk hierop stukloopt. Wel hebben we pas gezegd: als een rouwdienst in de kerk plaatsheeft, zingen we geestelijke liederen. Anders wijken we uit naar het dorpshuis. Maar je moet niet alles op de spits drijven. Ik maakte eens mee dat een man zich liet cremeren terwijl zijn vrouw het daar niet mee eens was. Zij vroeg of ik tijdens de afscheidsplechtigheid een woord wilde spreken. Dan kan ik het niet over mijn hart verkrijgen om nee te zeggen. Dat zou ik heel onpastoraal vinden. In deze tijd is het belangrijk dat de kerk zoekt naar een manier om mensen nabij te zijn zonder afbreuk te doen aan het Evangelie.”
„Tijdens een rouwdienst mag de ernst voelbaar zijn”
Zowel in hervormd Wezep als in de gereformeerde gemeente van Elspeet verspreidde de kerkenraad onlangs richtlijnen met betrekking tot de invulling van rouwdiensten. Verschil van mening over de liturgie leidt steeds vaker tot discussies, licht scriba J. A. Jobse uit Elspeet toe.
Waarom deze richtlijnen?
„Omdat wij in toenemende mate allerlei vragen kregen rondom een begrafenis. We willen voorkomen dat we in een sterfhuis een naar gesprek moeten voeren met een in rouw gedompelde familie. Voor de meeste gemeenteleden zijn de richtlijnen helder, maar steeds meer komen we in aanraking met familieleden die vervreemd raakten van de kerk en daardoor allerlei zaken vanzelfsprekend vinden die voor ons niet aanvaardbaar zijn. Zo kan het gebeuren dat een familie geruime tijd het woord wil hebben door het voorlezen van een gedicht of een levensbeschrijving en dat de predikant, bij wijze van spreken, maar tien minuten de tijd krijgt.
Als families de rouwdienst op een andere manier willen vormgeven dan wij, krijgen ze nog steeds onze medewerking –ook al is de vorm niet onze keuze– maar niet in ons eigen kerkgebouw. Wat daarin gebeurt, valt onder de verantwoordelijkheid van de kerkenraad.”
Welke vragen krijgt de kerkenraad zoal?
„Mensen willen een mooie entourage, gedichten en levensbeschrijvingen. Ook komt de vraag naar ons toe of de kist voor in de kerk mag staan. In sommige gemeenten binnen ons kerkverband is dat de gewoonte. Wij veroordelen deze gemeenten niet, maar maken zelf een andere keuze. Dat een kist tijdens de rouwdienst voor in de kerkzaal staat, zou wellicht nog te dulden zijn, maar als een kist met veel ceremonie wordt binnengedragen, krijgt de gebeurtenis iets optochtelijks. Het gevaar is ook dat mensen tot de kist gaan spreken alsof ze zich nog tot de overledene kunnen richten. Er ontstaat een bepaalde romantisering en daar gaat het in de rouwdienst niet om.”
Geen brieven, kaarten, tekeningen, geen foto van de overledene op de kist… Maakt een protocol als dit een rouwdienst niet kil en onpersoonlijk?
„We zijn ons ervan bewust dat een onpersoonlijke dienst niet wenselijk is. Om die reden leest de predikant de rouwkaart letterlijk voor, zodat hij zo veel mogelijk aansluit bij de beleving van de nabestaanden. Voordat hij de tekst behandelt, schetst hij een korte levensloop van de persoon zoals hij die heeft meegemaakt. Bij de begrafenis en ook tijdens de broodmaaltijd of koffietafel daarna, is er voor de familie gelegenheid om iets naar voren te brengen. Het protocol is niet zozeer een streng keurslijf als wel een kader dat van tevoren duidelijk maakt waarvoor we staan. Ik kan me voorstellen dat we in sommige gevallen een uitzondering maken.”
Wat was de achterliggende gedachte bij het samenstellen van de richtlijnen?
„Het sterven van een mens tekent de schande en de gevolgen van de zondeval. Daar moeten wij niet iets mooiers van maken. We willen de ernst van de dood benadrukken. Persoonlijk heb ik niets tegen op zacht orgelspel en het zingen van ”Gelijk het gras is ons kortstondig leven”. Tegelijk: het ontaardt zo gauw. Laat het maar eens stil zijn. Geef mensen maar de gelegenheid om hun gedachten te laten gaan. In het dagelijks leven klinkt vrijwel overal muziek. Tijdens een rouwdienst mag de ernst voelbaar zijn.”
U zei zelf al: de Bijbel reikt rouwpsalmen aan.
„Jaren terug overleed een godzalige vrouw. Haar sterven was een groot verlies, ook voor de predikant. Ik was in die tijd organist en niet gewend tijdens een rouwdienst het orgel te bespelen. Maar de predikant zei: „Jobse, je moet naar boven, je moet gaan spelen. Als we nu niet kunnen zingen, kunnen we het nooit.” Dat vond ik ook wel heel mooi. Als je regels hanteert, sluit je zoiets uit. Dat vind ik –laat ik het voorzichtig zeggen– een schaduwkant van zo’n protocol. Anderzijds, als een overledene een goed getuigenis achterlaat, kan een rouwdienst zonder zang toch een rijke dienst zijn. Dan is er niemand die zegt: Wat een strakke en kille dienst. We moeten ervoor oppassen dat we het niet in bijzonderheden gaan zoeken. Ten diepste gaat het erom dat het Woord openvalt en zijn kracht mag doen.”
Wilsverklaring
Op internet zijn verschillende documenten en checklists te vinden die helpen bij het vastleggen van de laatste wensen, zoals de Levenswensverklaring van de NPV: een wilsverklaring met wensen over een eventuele medische behandeling. Dit document vul je in voor momenten waarop je niet meer kunt aangeven wat je wensen zijn. Boekencentrum biedt een gratis download aan van ”Mijn uitvaartestament”, ontwikkeld door de hervormde emeritus predikant ds. P. Vermaat. Het document werd opgenomen in zijn in 2013 verschenen boek ”Voorbereiding voor de laatste reis”. Het uitvaarttestament bevat een scala aan pastorale en praktische onderwerpen.