Vrijspraak
Romeinen 8:33
„Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt.”
Ons geloof en onze hoop schijnen ons te ontzinken, wanneer onze zonden in hun strafbaarheid op ons geweten drukken. Geen beter middel is er om onze ziel weer op te beuren, dan haar te doen verstaan dat de Zoon van God onze Voorspraak is in de hemel.
Het is waar, Christus stierf voor ons als een offerande. Als een priester sprenkelde Hij Zijn bloed op het verzoendeksel, maar hier is er een die gezondigd heeft na de omhelzing des geloofs, een die zo zwaar gezondigd heeft dat zijn zonden opgeklommen zijn voor God. Ja zij worden hier voor de rechterstoel tegen hem ingebracht door de aanklager der broederen, door de vijand der godvrezenden. Wat moet hij doen? Laat hij in Christus geloven.
Geloven? Ja, dit is wel zo, maar welke gedachte moet hij zich nu van Christus vormen, tot zijn aanmoediging om te geloven? Laat hij zich herinneren dat Jezus Christus een Voorspraak is bij de Vader. Als zodanig ontmoet Hij de aanklager voor de rechtbank van God, pleit tegen de aanklager voor deze man die gezondigd heeft en wint zijn pleidooi tot in alle eeuwigheid.
John Bunyan, voorganger te Bedford (”Preek over 1 Johannes 2:1”, 1885)