Belijden in een postmoderne eeuw
Titel:
”Het beloofde land? Christelijk belijden in een postmoderne eeuw. Een verkenning”
Auteur: G. van den Brink e.a.
Pagina’s: uitgegeven door het CSFR-dispuut Panoplia te Leiden; 136
Prijs: € 15,-; tel. 071-5139687. De Leidse CSFR-studenten stellen bij de viering van het achtste lustrum de vraag of ze een ”beloofd land” mogen verwachten. „Vinden wij ons land der ruste in deze postmoderne 21e eeuw? Is dit het beloofde land?”
Men zegt dat wij in de tijd van het postmodernisme leven. Tegen het eind van de vorige eeuw heeft zich, zo is de algemene opvatting, een omslag in het denken voorgedaan. Het geloof in vooruitgang is achterhaald. Mensen koesteren niet meer van die hoge idealen als eerder. Het aanhangen van een totaalvisie -communisme, socialisme, christendom- is voor velen verleden tijd geworden. Relativisme, tolerantie en individualisme zijn nu de sleutelwoorden. Ruimte voor een absolute waarheid is er niet meer. Alles is relatief en alles is discutabel. Met één woord: het postmodernisme hangt in de lucht.
Een interessante bundel die zich met dit tijdsverschijnsel bezighoudt verscheen eerder dit jaar in verband met de viering van het achtste lustrum van het studentendispuut Panoplia in Leiden. Een jubileum met een boek… Zo gaat dat in studentenland. Al diverse keren eerder. En nu opnieuw.
De titel is ontleend aan die veertig jaren: ”Het beloofde land”. Zwierf immers het volk Israël niet evenzoveel jaren door de woestijn? En daarna stonden ze voor de grenzen van het beloofde land. Alleen Mozes had er vanaf de Nebo iets van gezien. Wat zou het worden?
De Leidse CSFR-studenten stellen de vraag of ze kunnen verwachten dat ook zij na die veertig jaar nu soms een ”beloofd land” zullen binnentrekken. „Vinden wij ons land der ruste in deze postmoderne 21e eeuw? Is dit het beloofde land?”
Verspieders
De bundel bedoelt een verkenningstocht te zijn in het nog niet ontdekte land van onze postmoderne tijd. De verspieders worden gevormd door een aantal mensen van wie verwacht wordt dat ze over de juiste onderzoekingsgave beschikken om een betrouwbaar verslag uit te brengen. Ik noem enkele van de in totaal dertien namen: dr. G. van den Brink, universitair docent dogmatiek te Leiden, dr. ir. J. van der Graaf, voorheen algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond, ds. C. Harinck, emeritus predikant van de Gereformeerde Gemeenten, prof. dr. J. Hoogland, bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte, en drs. A. A. van der Schans, wethouder van de gemeente Bodegraven.
De verkenningstocht in deze essaybundel, aldus het voorwoord, bestaat uit drie exercities. Allereerst wordt de postmoderne eeuw verkend: hoe wordt er gedacht, geleefd en geloofd in de huidige maatschappij? Vervolgens komt de verhouding van het postmoderne leven en gedachtegoed tot de kerk aan de orde. Ten slotte wordt het eigen belijden onderzocht. Dansen wij in deze eeuw om een gouden kalf of dienen we de Heere?
Na een inleiding door de lustrumcommissie is J. Hoogland de eerste die het eigene van het postmoderne klimaat op het spoor probeert te komen. Het is een echte zoektocht. Want zo gemakkelijk blijkt het niet te zijn om dat onder woorden te brengen. „Er hangt iets in de lucht, er heerst een klimaat, dat door het werk van postmoderne filosofen expliciet wordt gemaakt, maar wat tegelijk onbenoembaar blijft.” Hoogland signaleert dat men zich „bewust is geworden van een (onoplosbare) crisis in het modernisme.” Het vertrouwen in de langgedachte vooruitgang is gefrustreerd. Hij wijst erop dat het postmoderne denken op een indrukwekkende manier het „nihilistische karakter van de moderne werkelijkheid” zichtbaar maakt.
Ietsisme
Als een spiegel is het vierde hoofdstuk. Het bevat een interview met Joost Zwagerman, romanschrijver, dichter en essayist. Hij kan wel de personificatie van het postmodernisme genoemd worden. Hier wordt alles gereduceerd tot schijn en persoonlijke interpretatie. „We hebben maar een beperkte blik en die blik wordt enorm gemanipuleerd door fictie en massamedia.” Volgens Zwagerman kunnen we in het postmodernisme het onderscheid tussen wat waar is en wat fictief is niet scherp meer zien.
Een andere benadering heeft de bijdrage van dr. ir. J. van der Graaf. Zijn uitgangsstelling is dat de waarheid absoluut is. Ooit mocht Eén van Zichzelf zeggen dat Hij „de Weg, de Waarheid en het Leven” is. De Reformatie heeft de waarheid nader uitgelegd in de drieslag ”alleen de Schrift, alleen uit genade, alleen door het geloof”. En deze drie stonden niet los van de vierde: ”alleen Christus”. Van der Graaf wijst op een toenemende verabsolutering in de Nederlandse reformatorische cultuur die naar zijn taxatie te ver gaat.
Drs. A. A. van der Schans biedt een fraaie schets van de plaats en de betekenis van de kerk in de huidige samenleving. Hij bepleit, naar mijn indruk op overtuigende manier, het spreken van de kerk als een zaak van individuen en niet van instellingen. Ik wil vervolgens nog wijzen op de zeer leesbare bijdragen van ds. C. Harinck over geloof en ervaring en van dr. G. van den Brink over het merkwaardige verschijnsel van het ”ietsisme”, het geloof van de mensen die menen dat er toch wel ”iets” moet zijn. Al met al een lezenswaardige bundel.
In een van de bijdragen las ik het volgende woord van de ledeboeriaanse prediker Daniël Bakker: „Daar is nooit zulken kwaden tijd geweest, of we kunnen er onze God in dienen. Het hapert niet aan den tijd, maar aan ons.” Het resultaat van zijn verkenning.