Pettegree en Der Weduwen over de échte boeken van de Gouden Eeuw
De boeken van de Gouden Eeuw? Dan gaat het om Keurbijbels, Latijnse Elzevieruitgaven en Blaeu-atlassen. Maar dat beeld behoeft bijstelling, aldus twee onderzoekers uit St. Andrews. De markt dreef op ander drukwerk: plakkaten, disputaties, kranten en stichtelijke lectuur.
Het succesverhaal van de Gouden Eeuw wordt vaak verteld aan de hand van de uitgaven waar we ons vandaag de dag nog mee bezighouden: de gedichten van Cats, de toneelstukken van Vondel, de beroemde boekencollectie van de Leidenaar Thysius. Het gaat dan over beroemde werken van bekende uitgevers als Elzevier en Blaeu, die ervoor zorgden dat de Nederlandse Republiek in de 17e eeuw op boekengebied het centrum van de wereld werd.
Vrijwel onbekend is echter dat het eigenlijke hart van de Nederlandse boekenwereld in de 17e eeuw klopte in ander drukwerk. De reden hiervoor is eenvoudig dat veel van dat drukwerk verloren is gegaan, of als niet-interessant materiaal in bibliotheken en archieven ligt te verstoffen.
Naar díe verscholen boekenschat hebben de bekende boekwetenschapper dr. Andrew Pettegree (61) en zijn leerling dr. Arthur der Weduwen (25), verbonden aan de universiteit van St. Andrews (Schotland), de achterliggende jaren naarstig gezocht. In Nederlandse bibliotheken en archieven. Maar net zo goed in buitenlandse instellingen. Want het drukwerk dat in Nederland werd geproduceerd, kwam overal terecht. „Een student uit Hongarije studeerde theologie in Leiden. Voor zijn studie moest hij op eigen kosten een disputatie laten drukken. Uiteraard ging er dan een exmplaar naar de familie in het thuisland, of naar de kerk die de studie bekostigde. Zo’n disputatie moet je dan in Hongarije zoeken.”
Die universiteitsdisputaties vormen een van de genres waarvan Pettegree en Der Weduwen de aantallen grondig hebben kunnen bijstellen. Tot nu toe wisten we van het bestaan van bijna 4700 van dergelijke uitgaven uit de 17e eeuw. Het speurwerk van de onderzoekers bracht echter nog bijna 7800 nieuwe disputaties aan het licht, zodat de teller nu op bijna 12.500 edities staat.
Stadsaanplakker
Een ander genre betreft de plakkaten waarmee diverse bestuursorganen hun boodschap –over politiek, belastingen of verordeningen– bekendmaakten. De stadsaanplakker was zelfs een heus beroep. Uit een beschrijving van deze functie in Haarlem weten we dat de stadsaanplakker zich twee keer per dag bij het stadhuis moest melden om te kijken of er iets aan te plakken viel. Vervolgens maakte de man een ronde door de stad.
Pettegree en Der Weduwen hebben becijferd dat dit soort eenvoudig drukwerk –hoewel, eenvoudig: de drukkers besteedden er vaak veel werk aan, inclusief stevig papier en mooie gotische letters– in de Gouden Eeuw meer dan driekwart van de totale productie besloeg. Dit was het drukwerk dat de 17e-eeuwer dagelijks onder ogen kreeg. Anno 2019 is er echter weinig meer van bewaard gebleven.
Kranten
En dan de onbekende boeken waarvan geen exemplaar bewaard is gebleven. Hoe kom je die op het spoor? De Schotse onderzoekers spitten tal van veiling- en magazijncatalogi door op zoek naar titels van boeken die ooit ergens werden geveild. Daarnaast gebruikten ze de kranten als bron. In 1618 werd de eerste wekelijkse nieuwskrant uitgegeven, en algauw werd dit medium voor boekhandelaren en drukkers dé manier om hun waren onder de aandacht te brengen.
Een inventarisatie van advertenties in al deze kranten –ze staan sinds een aantal jaar online in de database Delpher– bracht een groot aantal tot nu toe onbekende titels en edities van boeken aan het licht. Zo weten we uit een advertentie in een Amsterdamse krant dat er op Texel een drukker zat die in 1666 twee stichtelijke werkjes van ds. H. J. Kraegh, predikant op het eiland, uitgaf. Van beide boeken is nog geen exemplaar teruggevonden. Maar we weten nu wel dat ze bestaan hebben.
Pettegree en Der Weduwen stellen op basis van al dit nieuwe materiaal dat het beeld dat we hebben van het boek in de 17e eeuw drastisch gewijzigd moet worden. In bibliotheken zijn vaak uitgaven bewaard die door prominente 17e-eeuwers werden verzameld, zoals grote Latijnstalige en wetenschappelijke boeken. Maar de persen in de Republiek werden vooral gedreven door kleine, goedkope boeken, verkocht in grote aantallen, met een kleine winstmarge. Dat waren de uitgaven die de ambachtsman of de gezeten burger aanschafte: een handboek over geneeskrachtige kruiden tegen allerlei kwaaltjes, een uitgave over boekhouding om zoonlief aan een betere baan te helpen, en vooral stichtelijke lectuur waarmee ze het geestelijk leven vormgaven.
Speurzin
Vanuit al deze –deels nieuwe– invalshoeken schreven Pettegree en Der Weduwen een prachtig en zeer toegankelijk boek over drukkers, boekverkopers en lezers in de Gouden Eeuw: ”De boekhandel van de wereld”. Begin deze maand werd in St. Andrews de Engelse editie gepresenteerd. Maandagavond was in Amsterdam de presentatie van de Nederlandse vertaling. De middag ervoor vertelden de twee onderzoekers enthousiast over hun zoektocht.
Waarom gaan Schotse onderzoekers op zoek naar boeken uit de Nederlandse Gouden Eeuw?
Pettegree: „Ik ben al sinds mijn boek over Emden en de Nederlandse Opstand, uit 1992, bezig met de Nederlandse geschiedenis. Lange tijd richtte mijn onderzoek zich vooral op Nederlandse boeken in de 16e eeuw. Sinds 2013 leid ik in St. Andrews als hoogleraar een project naar boeken in de 17e eeuw.”
Der Weduwen: „Ik woonde tot m’n twaalfde in Nederland, waarna mijn ouders emigreerden. Voor mijn universitaire studie kwam ik in het Verenigd Koninkrijk terecht. Daar werd ik me steeds sterker bewust van mijn Nederlandse achtergrond. Ik kwam bij Andrew in St. Andrews terecht voor een zomerstage. Ik wist nog niet veel van boekgeschiedenis af. Maar Andrew zei: „Ga jij eens op pad om de 17e-eeuwse Nederlandse kranten te catalogiseren. Zo ging het balletje rollen. Ik promoveerde in 2018 in Schotland. Nu werk ik er nog als post-doc.”
En dan nu samen een boek.
Der Weduwen: „We waren samen bezig met een project over de advertenties in die 17e-eeuwse kranten. Daaruit bleek ons hoeveel uitgaven uit de 17e eeuw er verdwenen zijn. Daar ligt het begin van dit boek.”
Pettegree: „Mijn agent raadde het me af om samen met een jonge onderzoeker een boek te schrijven; het heeft me wel wat overredingskracht gekost. Maar Arthur is een zeer talentvolle onderzoeker. Als hij een oud document in handen heeft, ziet hij direct wat belangrijk is. Zijn speurzin en mijn ervaring met het schrijven voor een breed publiek vormden een mooie match.”
Waarom focusten jullie op de Gouden Eeuw?
Der Weduwen: „Dat is toch wel dé eeuw als het gaat om het Nederlandse boek. Ook in de 18e eeuw verzamelden mensen nog fantastisch mooie bibliotheken; en Franse bibliofielen lieten toen hun bibliotheek nog steeds in Amsterdam of Den Haag veilen. Dat waren nog steeds belangrijke Europese centra voor het boek. Maar bijvoorbeeld de rol van de universiteiten ging langzaam achteruit.”
Pettegree: „En die waren juist zo belangrijk voor de uitgeefwereld. Het academisch drukwerk vormde in de 17e eeuw een van de pijlers van het boekbedrijf.”
Der Weduwen: „We wilden graag het echte boekenverhaal over de 17e eeuw schrijven. Als een bibliotheek nu een expositie rond haar collectie organiseert, dan worden de prachtigste boeken uitgestald. Maar die monumenten konden destijds alleen uitgegeven worden dankzij die andere, onderbelichte kant van het boekenbedrijf.”
Pettegree: „Het is echt een paradox: veel boeken zijn bewaard gebleven omdat ze niet gelezen werden.”
Der Weduwen: „Een prachtige reeks van Elzevier: je kunt die boekjes net opendoen, maar lezen lukt niet. Die waren voor de sier, om een mooi plankje mee te vullen.”
Pettegree: „Er is een omgekeerde relatie tussen boeken waarvan diverse exemplaren bewaard bleven en boeken die destijds belangrijk waren. Een navigatieboek voor op zee, een instructieboek voor de handel, een psalmboek voor de kerk, een catechismus voor thuis: díé werden veelvuldig gebruikt, maar bleven vaak niet bewaard.”
Jullie deden veel ontdekkingen. Wat was een mooi moment?
Pettegree: „In Dublin kwamen we een verzameling dissertaties tegen uit de bibliotheek van Gomarus. Aan hem opgedragen door studenten en na zijn dood in 1641 gekocht door aartsbisschop James Usher.”
Der Weduwen: „In Zutphen zocht ik naar lokale overheidspublicaties. Ik vond een folder uit 1643 over de jaarlijkse paardenmarkt. Drie bodes moesten het land door met plakkaten voor die markt. Waar ze kwamen, moesten ze een handtekening vragen, als bewijs dat ze er geweest waren. Eén bode ging naar Amsterdam en liet daar stadsdrukker Broer Jansz tekenen. Dat was de journalist die als een van de eersten aan het begin van de 17e eeuw een wekelijks nieuwsbulletin uitbracht. Al die kranten heb ik door mijn handen laten gaan! Nu zag ik ineens zijn handtekening staan. Vervolgens zocht ik in Broer Jansz’ kranten uit 1643. En daar vond ik een grote advertentie van de paardenmarkt in Zutphen. De eerste die we hebben over een markt. Dit staat overigens niet meer in het boek. Deze ontdekking deed ik afgelopen december pas.”
Jullie onderzoek gaat dus verder?
Der Weduwen: „We gaan zeker verder zoeken. Maar het beeld dat we nu hebben geschetst zal niet veranderen.”
Waarom is dit werk zo leuk?
Der Weduwen: „Voor mij gaat het bij geschiedenis om verhalen vertellen. Met ons onderzoek ontdekken we hoe de 17e eeuw echt in elkaar zat. We brengen het verhaal van de Gouden Eeuw via het drukwerk.”
Pettegree: „En dat is een verhaal dat nooit eerder is verteld.”
Der Weduwen: „Dat maakt dit onderzoek zo opwindend.”
N.a.v.: De boekhandel van de wereld. Drukkers, boekverkopers en lezers in de Gouden Eeuw, Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen (vertaling: Frits van der Waa); uitg. Atlas Contact; 608 blz.; € 39,99.
Beurs gespekt met Bontekoe
Een van de genres waar uitgevers in de 17e eeuw goed aan konden verdienen, was het reisjournaal van de zeevaarder. Wat hadden de Nederlandse VOC-schepen daarginds in de Javazee bijvoorbeeld allemaal meegemaakt? Als de kapitein een voorraad notitieboeken meenam, dan waren er bij thuiskomst genoeg uitgevers die daar een smeuïge uitgave van wilden maken, inclusief routekaarten en afbeeldingen van exotische dieren. Een overweldigend succes werd het journaal van Willem IJsbrantsz Bontekoe. Deze was in 1618 met een VOC-schip vanuit Hoorn vertrokken naar Oost-Indië. In 1625 was hij weer terug in Holland en leefde verder een rustig leven aan de wal. Wat hij in de Oost aan ellende en uitreddingen had meegemaakt was stof voor verhalen in de kroeg. Tót de Hoornse boekverkoper Jan Jansz Deutel rond 1645 –twintig jaar later– lucht kreeg van de belevenissen van de gepensioneerde kapitein. Bontekoe aarzelde, maar na lang aandringen schreef hij zijn relaas in ongecultiveerde, spreektalige stijl op. Tot vreugde van Deutel, want het ”Journael” dat in 1646 uitkwam werd een regelrechte kaskraker: de bestseller onder de 17e-eeuwse reisverslagen. Binnen vijf jaar waren er in de Republiek ten minste zeventien edities verschenen; er zouden er tot aan het eind van de eeuw nog dertig volgen. Die uitgaven kwamen echter niet allemaal uit Hoorn. Collega’s van Deutel wilden ook wel verdienen aan het ontroerende verhaal van Bontekoe en drukten het gewoonweg na. Tot woede van Deutel. Maar deze kon er niets tegen doen: het boekenvak in de 17e eeuw gedijde bij plagiaat en concurrentie.
Naam Voetius als magneet
Grote en kostbare collecties boeken: die zoek je nu vooral bij bibliotheken. In de Gouden Eeuw hadden sommige verzamelaars echter collecties die groter waren dan die van de bibliotheken. Vooral prominente geleerden en regenten konden zich zo’n boekenbezit veroorloven. Gisbertus Voetius, hoogleraar in Utrecht, was een van hen. Hij wist een „verbluffende bibliotheek” met meer dan 5500 titels op te bouwen, aldus Pettegree en Van der Weduwen. Ter vergelijking: de bibliotheek van de Leidse universiteit telde rond 1600 slechts 400 titels. Hoe Voetius aan het geld voor zo’n verzameling kwam? Behalve het riante honorarium van de universiteit had hij allerlei neveninkomsten. Zo gaf hij in Utrecht aan dertien studenten kost en inwoning, waarvoor hij 300 gulden per studiejaar rekende. Na Voetius’ overlijden in 1676 werd diens boekenbezit in twee fasen in Utrecht geveild: het eerste deel (1400 boeken) in november 1677, het restant in juni 1679. Opbrengst: ruim 6000 gulden. In Londen werd echter al in november 1678 een grootschalige veiling (8000 kavels) gehouden die in de catalogus met grote letters werd aangekondigd als een verkoping van de bieb van Voetius. Wat was het geval? De Londense veilingmeester Moses Pitt had kennelijk zijn agenten in Utrecht opgedragen een paar boeken uit Voetius’ bezit te kopen, om vervolgens een veiling te organiseren van vooral ándere hoogwaardige boeken, onder de vlag van Voetius’ naam. Blijkbaar had de naam van de Utrechtse hoogleraar een magnetische uitwerking op Londense bibliofielen, aldus Pettegree en Van der Weduwen.