Samenvatting
Hooglied 5:4
„Mijn Liefste trok Zijn hand van het gat der deur; en mijn ingewand werd ontroerd om Zijnentwil.”
We vatten samen dat deze verlating een soort kruis en bezoeking is, waarmee de Heere God Zijn kinderen alleen bezoekt, zoals de ervaring en deze Schriftplaatsen dit duidelijk bewijzen.
„Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief! Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeën; daarom worden mijn woorden opgezwolgen. Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij” (Job 6:2-4).
„Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid” (Job 13:26).
„Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij” (Job 16:9).
Zo spreekt ook Asaf: „Ten dage mijner benauwdheid zocht ik de Heere; mijn hand was des nachts uitgestrekt, en liet niet af; mijn ziel weigerde getroost te worden. Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik, zo werd mijn ziel overstelpt. Gij hieldt mijn ogen wakende; ik was verslagen, en sprak niet” (Psalm 77:3-5).
En de bruid in het Hooglied zegt: „Mijn Liefste trok Zijn hand van het gat der deur; en mijn ingewand werd ontroerd om Zijnentwil. (…) Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken” (Hooglied 5:4 en 6a).
Gisbertus Voetius, hoogleraar in Utrecht (”De geestelijke verlatingen”, 1646)