Roman over de pijn van het antisemitisme in Roemenië
Aan het slot van de roman ”Sinds tweeduizend jaar” van de Roemeense schrijver Mihail Sebastian spreekt de verteller zich duidelijk uit over zijn identiteit: „Ik zal natuurlijk nooit ophouden joods te zijn. Dat is geen functie die je kunt opgeven. Je bent het of je bent het niet. Dat is niets om trots op te zijn en niets om je voor te schamen.”
Mihail Sebastian (pseudoniem van Iosif Hechter) leefde van 1907 tot 1945. Hij laat zijn ik-verteller, student in Boekarest, vanaf het begin van de roman nadenken over diens verhouding tot zijn familie, tot zijn medestudenten en in het bijzonder tot de antisemitische emoties die hem in Boekarest permanent omringen. Het zijn de jaren tussen 1928 en 1933. De student houdt een dagboek bij van zijn ervaringen op straat, in cafés en in de collegezaal. Echt veilig is het nergens. Betogende Roemeense jongeren scanderen: „Weg met de jo-den! Weg met de jo-den!” Voor en na de colleges aan de universiteit van Boekarest krijgen de Joodse studenten rake klappen van de nationalistisch opgehitste anderen. De verteller registreert dat zijn Joodse medestudenten trots zijn op het aantal mishandelingen dat zij ondergaan. Van verzet en terugvechten is geen sprake. Zij ervaren het onrecht als een lot dat zij moeten aanvaarden.
Het verband tussen het wezen van de Joodse mens en het lijden keert herhaaldelijk terug in de mijmeringen van de verteller. Wanneer hij zich tijdens een treinreis ergert aan een Joodse handelaar in boeken die grote koffers bij zich heeft, wordt hij op de vingers getikt. Deze man, Abraham Sulitzer geheten, trekt zich van de vijandige blik van de verteller niets aan: „Je moet je niet zo ergeren, jongeman. Een Jood is iemand die pakketten meezeult. Hoe meer narigheid, des te meer pakketten.”
Jiddisch
Wanneer de verteller later een bezoek brengt aan de man, die uitsluitend boeken in het Jiddisch verkoopt, ontstaat een twistgesprek dat draait om de waarde van het Jiddisch en van het Joodse isolement in het getto. Abraham Sulitzer heft een loflied op het Jiddisch aan. Samen met deze taal is de geschiedenis van het Joodse volk sinds de vernietiging van de tempel in het geding: „Tweeduizend jaar van vlammen en ondergang en dwaaltochten komen tot ons via de geschiedenis van het getto. Het is een geschiedenis die bij lamplicht vorm heeft gekregen.” De anderen hebben volgens Sulitzer de zon: „Maar de lamp bij het licht waarvan we zoveel honderden jaren hebben zitten lezen, die lamp is het jodendom – niet die zon van hen.”
De verteller distantieert zich van het getto en zoekt toenadering tot intellectuele leeftijdsgenoten. Zowel bij zijn Joodse leeftijdgenoten als bij de grote geesten van Roemeense komaf komt hij echter van een koude kermis thuis. Niemand begrijpt hem en hij snapt de anderen niet. Het zionisme ziet hij als reductie van het intellectuele leven. Evenmin is hij voor het in zijn ogen platte marxisme geporteerd. De grootste ontgoocheling komt als Roemeense vrienden vinden dat een groot deel van de Joden in Roemenië moet worden geliquideerd. Op de laatste bladzijden van deze roman in dagboekfragmenten vindt de verteller een innerlijke eenheid tussen zijn Joodse identiteit en het land Roemenië: „Alles wat abstract in mij was is rechtgezet en grotendeels genezen door een eenvoudig Donaulandschap.”
Godsdienstige overwegingen ontbreken volledig in deze verzameling gedachten. De ware liefde tussen man en vrouw is eveneens afwezig. De verteller is een kille eenling. De synthese aan het slot is mooi, maar ze komt wel erg uit de lucht vallen.
Deze roman uit 1934 is door de meanderende ervaringen van de verteller niet makkelijk leesbaar. Sebastian schrijft vaak zinnen die verbazend goed en diepzinnig zijn. Dat geeft dan moed om verder te lezen. Met zijn verwerping van het zionisme is hij door de geschiedenis in het ongelijk gesteld. De jaren na 1948 beleefde hij niet mee. In 1945 kwam hij in Boekarest onder een vrachtauto.
Boekgegevens
Sinds tweeduizend jaar, Mihail Sebastian (vert. Jan Willem Bos); uitg. De Bezige Bij; 318 blz.; € 21,99.