Verlaten
Psalm 77:10
„Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten?”
Zij die de geestelijke verlatingen kennen, hebben (vaak) de volgende kenmerken: aangedaan zijn of vertwijfelen, of wanhopen, hoewel ze ook soms voor een tijd door sterke aandoening en zwakheid van oordeel woorden van wanhopige mensen uitspreken, terwijl ze roepen dat ze wanhopend zijn en vrezen of (ten onrechte) van zichzelf vermoeden dat ze niet één grein geloof hebben.
Laat het genoeg zijn dat wij slechts enige kentekenen ter onderscheiding aanwijzen waardoor de verlating kan worden onderscheiden van een melancholische of zwaarmoedige versuftheid, van wanhoop en van duivelse bezetenheid van zinnen en lichaam, waarmee ze door de onervaren mensen verkeerd wordt verward. Van de zwaarmoedigheid wordt ze wel onderscheiden. Zo huisvest de melancholische versuftheid onmiddellijk in de inbeelding, maar de geestelijke verlating in de redelijke ziel. Vervolgens brengt de melancholie pijn en vreze mee zonder openbare oorzaak die de zwaarmoedige mensen daarvoor aan de dag zouden kunnen leggen. Maar de verlatenen tonen met een scherp en fijn oordeel te weten de oorzaak van hun verwarring en de ganse verborgenheid van de verzoekingen en de ingevingen van de satan en dat zowel door antwoorden als door uitvluchten, door weerlegging en door weerwoord. De melancholie wordt door geneeskundige behandeling en medicijnen dikwijls genezen, maar de geestelijke verlating geenszins. De verlatenen vrezen niets anders dan het gevoelloos worden voor de genade en het komen onder de toorn Gods.
Gisbertus Voetius, hoogleraar in Utrecht (”De geestelijke verlatingen”, 1646)