Om Christus’ lijden
Psalm 77:10
„Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten?”
Deze verlating wordt beter gekend door haar te vergelijken met de verlating en verzoeking van Christus. Hij heeft de goedheid Gods in het gevoelen niet gezien en niet gesmaakt zoals Hij gewoon was toen Hij klaagde dat Hij verlaten was. Toch geloofde Hij en kon anders ook niet geloven dan dat God Zijn God was. Dit gebeurde daarom, dat onze zonden en de toorn Gods als een wolk tussen beide waren geplaatst en de invloed van de Godheid tegenhielden en beletten, opdat Zijn mensheid voor ons zou lijden. Vandaar komen deze uitspraken voor bij de oude schrijvers: Het lijden van Christus is een zoete slaap van de Godheid geweest. Christus heeft de stralen van de Godheid ingehouden, opdat Zijn mensheid lijden zou. En: Hij heeft de personele vereniging niet opgeheven, maar het genieten ingetrokken.
Op dezelfde wijze worden de kinderen Gods, die vol zijn van geestelijke kennis, godzaligheid en geloof, van God wel allermeest verlaten, zodat ze, hoewel ze de zekerheid van aankleving (wanneer ze hun God vast en getrouw aanhangen) vertonen, nochtans de zekerheid van het geloof niet met vreugde kunnen gevoelen, hoewel zij die met boetvaardigheid en tranen ten hoogste zoeken. Vervolgens is het waar, dat niet al de werkzaamheden des geloofs ophouden, want iemand kan op God steunen, Hem aanhangen en zijn genade begeren zonder dat hij de merkbare en gevoelige zekerheid in zich ervaart.
Gisbertus Voetius, hoogleraar in Utrecht (”De geestelijke verlatingen”, 1646)