Kerk & religie

Onttrekking

Johannes 16:22

Gisbertus Voetius
27 February 2019 08:53Gewijzigd op 16 November 2020 15:23

„En gij dan”, zegt Christus, „hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.”

God is het, Die Zich vaderlijk kan onttrekken. Maar Hij doet dit niet door enige dadelijke werking, maar door een ontbrekende of negatieve werking –die dus door anderen onttrekking wordt genoemd– wanneer Hij Zijn liefde niet gevoelig uitstort in de harten der gelovigen en hen met de smaak van Zijn liefelijkheid niet komt bezoeken, zoals blijkt uit Romeinen 5:5. En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons is gegeven. Johannes 14:16-18: „En Ik zal de Vader bidden…” 1 Petrus 1:8: „In Wie gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.” En 1 Petrus 2:3: „Indien gij anders gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is.”

De tweede en wel de voorname, naaste en werkzame oorzaak is het gebrek aan heldere toe-eigening des geloofs, namelijk wanneer de zekerheid van de duidelijkheid en klaarheid en de gevoelige genieting ophouden, dan houden ook de vreugde en het juichen des harten op. Wanneer het geestelijke eten en drinken ophoudt, dan houdt ook meteen de geestelijke dronkenschap op. „Ik ben in Mijn hof gekomen, o mijn zuster, o bruid; Ik heb Mijn mirre geplukt, met Mijn specerij; Ik heb Mijn honigraten met Mijn honing gegeten; ik zocht Hem maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet” (Hooglied 5:1, 6).

Gisbertus Voetius, hoogleraar in Utrecht (”De geestelijke verlatingen”, 1646)

Meer over
Meditatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer