De grondtekst is de norm
Bij de herziening van de Statenvertaling wordt een verkeerde brontekst gebruikt, stelde dr. Ike van Hardeveld woensdag op deze pagina. Drs. Willem-Jan de Wit vindt haar voorbeelden niet overtuigend.
Dr. Ike van Hardeveld gaf woensdag op deze pagina zes voorbeelden die moesten illustreren wat er misgaat in de deeluitgave van de Herziene Statenvertaling doordat hiervoor de GBS-schooluitgave als basistekst is gebruikt en niet de uitgave van Van Ravensteijn uit 1657. Echter, de voorbeelden zijn allerminst overtuigend. Ik loop ze stuk voor stuk langs.Wat betreft Psalm 6:7: in de uitgave van 1657 staat ”bedstede” en in de deeluitgave ”kussen”. Zeer terecht merkt Van Hardeveld op dat een bedstede iets anders is dan een kussen. Maar wat is daar nu mee aangetoond? Dat de herzieners van de Statenvertaling misleid zijn door de GBS-schooluitgave en hier zeker een ander woord zouden hebben gekozen als ze de Van Ravensteijn-uitgave beter hadden bestudeerd?
Dit lijkt me onwaarschijnlijk. Immers, het woord kussen is niet gekozen omdat tegenwoordig een bedstee en een kussen wel hetzelfde zijn. Er is hier iets heel anders aan de hand: de Hebreeuwse tekst van Psalm 6:7 gebruikt twee verschillende woorden voor ”bed” en dus probeert een vertaler het tweede woord met een synoniem voor bed te vertalen. In de zeventiende eeuw was ”bedstede” een acceptabel synoniem; door de betekenisverschuiving en vervolgens het verdwijnen van de bedstee uit woningen is dit synoniem niet meer acceptabel - de psalmist sliep niet in een bedstee zoals we die uit de museumboerderij kennen.
De NBG-vertaling van 1951 heeft daarom ”sponde” gekozen, maar dat is ook geen gangbaar Nederlands. Kussen is misschien niet de nauwkeurigste vertaling van het Hebreeuwse woord, maar het behoudt wel goed de betekenis van het vers en voorkomt dat een woord moet worden gebruikt dat wij nooit voor ons eigen bed zouden gebruiken.
Wat betreft Psalm 11:2: in de uitgave van 1657 staat ”in donckeren”, in de deeluitgave ”in het donker”. Volgens Van Hardeveld had in de herziening moeten uitkomen dat ”in donckeren” figuurlijk is bedoeld, namelijk als ”in het verborgene”. Echter, die figuurlijke betekenis sprak in het zeventiende-eeuwse Nederlands ook niet voor zich, anders was er niet een kanttekening bij dit vers gemaakt om erop te wijzen. Het Hebreeuws zegt ook ”in het donker”, niet ”in het verborgene” zoals in Psalm 10:8,9.
Mijns inziens is de deeluitgave gewoon trouw aan zowel de grondtekst als aan de Statenvertaling, en laat hij het aan de lezer over om te begrijpen dat de psalmist niet een situatie bedoelt waarin het te donker is om pijlen te schieten maar juist een situatie waarin je ideaal pijlen kunt schieten zonder zelf voortijdig te worden opgemerkt.
Gaan
Bij Psalm 12:9 ben ik het met Van Hardeveld wel eens dat het ”overal draven goddelozen rond” van de deeluitgave niet gelukkig is en dat draven nu net een andere betekenis heeft dan in de zeventiende eeuw. Het is echter nog niet zo gemakkelijk te zeggen wat dan wel een goede vertaling is. In het Hebreeuws staat een speciale vorm van het werkwoord gaan, die je daarom beter met ”heen en weer gaan” of ”rondgaan” kunt vertalen dan met gewoon ”gaan”. Er staat ook nog een bijwoord bij dat ”rondom” betekent. Noch ”rondom heen en weer gaan”, noch ”rondom rondgaan” is echter fraai Nederlands. Misschien drukt ”overal gaan de goddelozen hun gang” nog het beste uit wat er in dit vers bedoeld wordt.
Waarom hebben de vervaardigers van de deeluitgave toch gekozen voor ”draven”? Is het omdat de NBG-vertaling van 1951 het ook nog gebruikt? Of is het omdat men in een geval van twijfel woorden uit de Statenvertaling maar het liefst gewoon laat staan?
Wat Filippensen 4:10 betreft slaat Van Hardeveld zelf de plank mis bij de interpretatie van het zeventiende-eeuwse Nederlands. ”Verwackert zijt om” betekent hier niet ”opgewekt bent om”, maar eerder ”wakker geworden bent om”. In het Grieks staat een actieve werkwoordsvorm en het is niet aannemelijk dat de statenvertalers die met een passieve werkwoordsvorm hebben willen vertalen. Het ”dat uw gedachtenis aan mij weer eens tot bloei kwam” van de deeluitgave sluit aan bij de betekenis van het Griekse woord en bij de kanttekening van de statenvertalers bij dit vers.
Wat Filippensen 4:14 betreft, hier heeft de Statenvertaling ”gemeenschap hebben met” en de deeluitgave ”deelnemen aan”. Dat is niet precies hetzelfde. Echter, illustreert dit voorbeeld nu het punt van Van Hardeveld dat de herzieners beter de uitgave uit 1657 dan de GBS-schooleditie hadden kunnen gebruiken?
Ik zie niet hoe. Als je de zin in de zeventiende-eeuwse spelling leest, dus ”dat ghy met mijne verdruckinge gemeynschap gehadt hebt”, geeft dat dan meer inzicht in de betekenis van de uitdrukking ”gemeenschap hebben met”? Me dunkt van niet.
De reden waarom de deelvertaling niet gekozen heeft voor ”deel hebben aan” of ”delen in”, zoals Van Hardeveld voorstelt, maar voor ”deelnemen aan” is denk ik dat men gelet heeft op het Grieks en op de context. De participatie van de Filippensen in Paulus’ verdrukking bestaat niet daarin dat zij ook verdrukking hebben geleden, maar dat zij Paulus geld en goed hebben toegestuurd om hem te ondersteunen in zijn verdrukking. Zoals wel vaker het geval is in de brieven van Paulus is het Grieks lastig letterlijk weer te geven in het Nederlands. ”Deelnemen aan” moge niet al te fraai en duidelijk zijn, het zet je in ieder geval minder op het verkeerde spoor dan ”deelhebben aan” of ”delen in”.
Twist
Wat 1 Timótheüs 1:4 betreft: het ”[twist]vragen” van de Statenvertaling is niet hetzelfde als het ”twistgesprekken” van de deeluitgave. Maar nogmaals, wat had raadpleging van de Van Ravensteijn-uitgave hier nu voor meerwaarde gehad boven het raadplegen van de GBS-schooluitgave? Natuurlijk, het kan zijn dat de herzieners werkelijk hebben gemeend dat wat de statenvertalers twistvragen noemden wij nu twistgesprekken noemen, maar dan zou de Van Ravensteijn-uitgave hun alleen maar in dat vooroordeel hebben versterkt. Alleen als iemand had bedacht voor alle zekerheid het woord toch maar na te slaan in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, hadden de herzieners van hun dwaling bekeerd kunnen worden.
Is het echter niet veel waarschijnlijker dat de herzieners een Grieks woordenboek hebben geraadpleegd (bijvoorbeeld dat van B. M. Newman) en een betekenis hebben gekozen die volgens hen het beste past in de context, waarbij ze ”twist” hebben gehandhaafd om enige continuïteit met de Statenvertaling te bewaren? Overigens verdient de vertaling ”speculaties” misschien wel de voorkeur boven zowel ”twistvragen” als ”twistgesprekken” - het Griekse woord komt maar weinig voor, vandaar de onzekerheid over de betekenis.
Meerwaarde
Kortom, Van Hardeveld is er niet in geslaagd aan te tonen wat nu werkelijk de meerwaarde is van het gebruik van de Van Ravensteijn-uitgave boven de GBS-schooluitgave. Op grond van mijn analyse van de voorbeelden ben ik zelfs geneigd te zeggen: de meerwaarde is geringer dan je intuïtief zou verwachten.
Natuurlijk is er op zich niets op tegen als de Van Ravensteijn-uitgave wordt geraadpleegd, maar als de herzieners van de Statenvertaling hun beperkte tijd, geld en menskracht zo effectief mogelijk willen besteden kunnen ze een en ander beter investeren in het bestuderen van de grondtekst en in het formuleren van goed hedendaags Nederlands dan in het eindeloos uitpluizen van het zeventiende-eeuwse taalgebruik.
Ten slotte, wanneer de Herziene Statenvertaling een product van tweederangskwaliteit dreigt te worden, dan moet dat openlijk worden gezegd en moet het project of omgegooid of afgeblazen worden. Echter, het project verdient wel een eerlijke kans en daarom meende ik dat het artikel van dr. Ike van Hardeveld niet onweersproken mocht blijven.
De auteur werkt als assistent-in-opleiding bij het International Reformed Theological Institute aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit.