Moet Brussel minder streng zijn over fusies?
Brussel duldt geen fusies of overnames die tot bedrijven leiden met een dominante marktpositie. Maar de vraag rijst of gezien de mondiale concurrentie misschien minder strenge regels nodig zijn.
De discussie is niet nieuw. In 2002 vond toenmalig bondskanselier Schröder al dat de Europese Commissie te weinig oog had voor de Duitse industriële belangen. Parijs was boos omdat de EU het samengaan van twee Franse elektronicaconcerns niet toestond. De Finse Eurocommissaris Liikanen (Ondernemingsbeleid) –hij wordt nu genoemd als een mogelijke opvolger van Draghi bij de ECB– drong aan op meer debat over de verhouding tussen mededingings- en industriepolitiek. En: hij vroeg aandacht voor de marktdefinitie bij de beoordeling van consolidaties in het bedrijfsleven. Het zijn precies dezelfde geluiden als die we vandaag de dag horen.
De commissaris die waakt over een eerlijke concurrentie bezit veel macht. Hij of zij kan een streep halen door grote fusies. Hij of zij legt producenten die stiekem met elkaar afspraken maken over prijzen boetes op, soms enorme bedragen. Giganten als Google (4,3 miljard euro in 2018) en Microsoft weten er van. Hij of zij zal staatssteun die de competitie beperkt, verbieden. Deze EU-bestuurder wikt en weegt op basis van de regels. Regeringen mogen zich er niet mee bemoeien, geen politieke koehandel. Partijen kunnen alleen in beroep gaan bij de Europese rechter.
Neelie Kroes, die tussen 2005 tot 2010 deze post bekleedde, kreeg bekendheid als de ‘ijzeren dame’. In de huidige Commissie draait de Deense Margrethe Vestager aan de knoppen. Ook zij verwerft faam met een ferme aanpak. Ingrijpen is erop gericht de consument, de klant te beschermen. Een gezonde wedijver tussen bedrijven betekent voor hem lagere prijzen, betere kwaliteit en meer keuzes en het stimuleert de innovatie.
Een fusie tegenhouden gebeurt niet vaak. Als er problemen zijn rond het ontstaan van een te overheersend martkaandeel, worden die veelal opgelost doordat de beoogde partners bepaalde activiteiten afstoten. Maar recent deed Vestager van zich spreken door niet in te stemmen met de samensmelting van de divisies van het Duitse Siemens en het Franse Alstom die treinen bouwen. Het lokte flinke kritiek uit van de regeringen van de twee landen. Zij kondigden gezamenlijke voorstellen aan om de mededingingsbepalingen aan te passen.
China ijvert om in technologisch opzicht de wereld te veroveren, het bevoordeelt met staatssteun nationale bedrijven. De VS hanteren onder Trump een protectionistische agenda. Moet Europa zich gedragen als het braafste jongetje van de klas en daarmee de eigen welvaart ondermijnen? Of is het toch beter om terughoudend te zijn met het blokkeren van dominante spelers en juist in te zetten op het creëren van kampioenen?
Liikanen gaf het in 2002 al aan: wat hanteer je als referentiekader? Nemen we de Europese markt als uitgangspunt, dan valt alles te zeggen voor zo veel mogelijk concurrentie. Letten we op de mondiale ontwikkelingen en willen we op de wereldmarkt mee voorop lopen, dan wordt het een ander verhaal. Voor dit dilemma is in 2002 geen oplossing gevonden. Een nieuwe poging wacht.
Politieke invloed op besluiten –wat de Fransen bepleiten– lijkt in ieder geval niet wenselijk. Want dan weten we het wel, dan maken de grote lidstaten de dienst uit.