De les van Petrarca: sterk worden in voor- en tegenspoed
Hoe ga je om met voor- en tegenspoed? Zijn we blindelings aan het lot onderworpen? De renaissancehumanist Petrarca wijst een weg die christendom en klassieke oudheid met elkaar verbindt.
We weten allemaal dat we eens moeten sterven. Maar hoe bereid je je voor op de dood? En wat is de zin van het leven? Ziedaar een van de oudste en meest prangende vragen in de filosofie. De Italiaanse schrijver Francesco Petrarca (1304-1374) heeft zijn boek ”De twee gezichten van Vrouwe Fortuna” gewijd aan de vraag hoe de mens zó moet leven dat hij niet door geluk overmoedig wordt en door tegenslag niet al te zeer mismoedig raakt.
Het boek van Petrarca was een van de meest gelezen werken tijdens de renaissance. Petrarca was een denker op hoog niveau, belezen als geen ander, maar wilde geen leerstoel aan een universiteit bekleden. Hij ergerde zich aan de ongeletterde geleerden die hun kennis etaleerden maar slechts spitsvondigheden (sofismen) debiteerden, ten koste van serieuze studie van theologie en filosofie.
Er is voor Petrarca slechts één ware wijsheid: God kennen en eren. Inzicht in de ware filosofie, de hemelse wijsheid, zal de mens deugd en daardoor ook behoud brengen. Daarmee betoogt hij hetzelfde als de kerkvader Augustinus, die wijsheid en deugd hoger waardeert dan kennis.
Petrarca voert ”Vrouwe Fortuna” op, die wordt voorgesteld als een godin die de mens willekeurig goed of kwaad toebedeelt en ontneemt. In de oudheid is Fortuna een abstracte macht of noodlot, door Grieken vertaald met ”Moira” (Latijn: ”Fatum”). Klagen heeft geen zin, want de stervelingen hebben dit leed in het leven te aanvaarden, terwijl de goden gevrijwaard zijn van zorgen.
Christenen geloven volgens Petrarca niet in Fatum en Fortuna als reële goden. Maar wat wél reëel is, is het effect dat voor- en tegenspoed op de mens hebben. Augustinus zag Fortuna als een instrument van God, een macht die met goede of kwade gaven de mens uitdaagt om op haar handelen te reageren.
Renaissancedenker
Petrarca is een typische renaissancedenker. Het gaat hem om het door rede (ratio) en deugd (virtus) geleid gedrag van de mens in voor- en tegenspoed. Deugd doelt op het leven overeenkomstig de orde van de natuur en de rede en kent vier delen: bedachtzaamheid, manhaftigheid, rechtvaardigheid en gematigdheid.
Deugd wapent de geest, maakt de mens vrij en geeft hem leiding. Het Latijnse ”virtus” is ontleend aan ”vir”, man: de fysieke moed van de krijgsman om dapper in de strijd te zijn. Deze deugd moet zich door de rede laten leiden. Wie deugd bezit, is onbereikbaar voor de grillen van Fortuna.
Petrarca betoogt dat de mens zich niet willoos moet schikken in alles wat Fortuna op zijn pad brengt. Hij moet met volle inzet van rede en deugd eraan werken om met gematigdheid of lijdzaamheid haar zegeningen of beproevingen te beheersen of te verdragen. Fortuna dient de mens meer met tegenspoed dan met voorspoed. Voorspoed is bedrieglijk, tegenspoed leerzaam. Beide echter leren de mens na te denken over morele verhevenheid. Dat nadenken zal hem uiteindelijk bij het volmaakt goede, dat gelegen is in God, brengen.
Petrarca laat zich inspireren door christelijk en stoïcijns gedachtegoed. Hij brengt Fatum en Fortuna in verband met wat God over de mens heeft gesproken. Augustinus wees erop dat ”fatum” afgeleid is van ”fari”, spreken. Wat God heeft gesproken en beslist, dát is fatum. Fatum en Gods voorzienigheid zijn dus één. Terwijl het hele leven oorzakelijk door God is bepaald, verdwijnt daardoor echter de vrije wilskeuze niet, maar die is terug te voeren op Gods wil en voorkennis.
Innerlijke rust
Als een rode draad loopt door het boek een pleidooi voor innerlijke rust. Waar geluk is dat je je leven niet laat bepalen door wat van buiten komt. De ware kracht vind je in je geest. Gemoedsrust is belangrijker dan aardse bezittingen. Wie veel geld heeft, is geneigd tot decadentie. Ware deugd vindt beloning in een goed geweten. Deugd behoeft geen waardering van mensen, geen applaus van de massa om in ere gehouden te worden.
Petrarca leert dat de mens het slechte moet dulden en geen onnodige zorgen moet hebben. Hij fulmineert tegen weeldezucht, het zich te buiten gaan aan eten en drinken, overdreven luxe en rijkdom (prachtig huis, kostbaar meubilair), het najagen van roem, zoals in sport of wetenschap, het altijd druk zijn met materiële dingen, met verwaarlozing van de ziel.
Hoogmoed is voor Petrarca dé zonde bij uitstek. Je moet dankbaar zijn voor wat je hebt en dat geeft innerlijke rust. De dood behoeven we niet te vrezen want die hoort onontkoombaar bij het leven. Waar de mens over moet nadenken is: goed te sterven en het behoud van de ziel.
Het boek is vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Chris Tazelaar. Een prestatie van ongekend niveau. Het boek leest in één adem uit. De hele oudheid trekt aan de lezer voorbij in wijsheden van de klassieke denkers, in filosofie, dichtkunst, politiek, staat en recht. De christelijke inspiratie is er overduidelijk in aanwezig, al is dat het klimaat van het christelijk humanisme zoals dat later bij Erasmus naar voren komt. Er is sprake van harmonie tussen streven naar deugdvorming op eigen kracht („mensen van goede wil”) én geloof in een God. Petrarca is realistisch over de menselijke natuur, maar gelooft wel in de eigen kracht (deugd!) om het goede te doen. Uiteindelijk is de boodschap om de ouderdom en de dood maar in berusting te aanvaarden en dit moeitevolle en toch ook weer uitdagende leven getroost te verlaten.
Boekgegevens
De twee gezichten van Vrouwe Fortuna, Petrarca (vertaling Chris Tazelaar); uitg. Damon; 895 blz.; € 59,90.