Matig zijn
Prediker 7:16b
„En houd uzelven niet al te wijs; waarom zoudt gij verwoesting over u brengen?”
Laten wij die beter onderwezen zijn, wijs zijn tot matigheid. Dat is, met één woord, niet boven de Schrift, niet boven de vaderen gaan staan. Zullen wij, arme mensen, verder gaan dan waar God stilgestaan heeft? Hoort, vlees en bloed! Wie de Majesteit onderzoekt, zal van de heerlijkheid overvallen worden. Er zijn vijftien plaatsen (zoals de Joden waarnemen) in de hele Schrift, aangetekend met zekere bijzondere opmerkingen, waarvan deze eerste zijn de besluiten Gods. Als God gewild had dat ons helemaal niets van Zijn raad bekend zou zijn, dan zou Hij ten enenmale gezwegen hebben. Indien alles, Hij zou voorzeker duidelijker en voller de gehele zaak ervan verklaard hebben. Nu heeft Hij gewild dat wij deze dingen zouden weten, maar spaarzaam, zoveel namelijk als Hij toegestemd heeft, naar de maat van onze kleinheid en tot Zijn eer dienend. In zoverre wijs te zijn, is zowel heilzaam als zeker. Voorwaar, niemand betwijfelt, om hiervan wat vrijer te spreken (want ik kies geen partij, en ben geen tegenpartij, maar een goedwillige vermaner), dat de Heilige Geest, Die in de Schrift spreekt, de Richter behoort te zijn van alle verschillen.
Josephus Hall, deken van Worcester (”Preek op de Synode van Dordrecht”, 1618)