„Burgerschap is kans voor refoschool”
Juist voor scholen met een sterke identiteit is het geven van burgerschapsonderwijs een uitdaging: zij weten hoe dat moet. Prof. dr. A. B. Dijkstra, hoogleraar toezicht & socialisatie, scholen en onderwijsbestel aan de Universiteit van Amsterdam, zei dat vrijdag tijdens het jaarlijkse Vianencongres van het reformatorisch onderwijs.
Burgerschapsonderwijs is wettelijk verplicht, maar de invulling ervan is aan de scholen overgelaten. Dit jaar wordt een wet verwacht die in een concretere inhoudelijke invulling voorziet.
Dat komt voort uit de praktijk: in het algemeen gaat het met het burgerschapsonderwijs niet goed, zei Dijkstra. Nederlandse scholen doen gemiddeld minder aan burgerschap dan scholen in omringende landen. Nederlandse leerlingen scoren bij allerlei burgerschapsaspecten lager dan hun leeftijdgenoten in buurlanden, bijvoorbeeld in de steun voor gelijke rechten voor etnische groepen. Dat geeft problemen. „Een conflict in het Midden-Oosten kan een kwartier later tot moeilijkheden op Nederlandse schoolpleinen leiden.”
De overheid heeft er geen pasklare antwoorden op, zoals bleek toen de verplichte maatschappelijke stage na een kortstondig bestaan weer werd afgeschaft. In de huidige curriculumherziening krijgt de sociale functie van scholen in elk geval een grotere plaats, zei de Amsterdamse hoogleraar.
Geen heiden
Het is geen probleem als de overheid beklemtoont waarover we moeten nadenken, wél als ze zegt hoe en wat we moeten denken, stelde dr. B. J. Spruyt, docent aan Driestar hogeschool in Gouda. Hij wees op een vorig jaar herontdekte kerstpreek van C. S. Lewis, die vond dat je niet kunt stellen dat de samenleving naar het heidendom terugkeert. Een post-christen is namelijk geen heiden, zoals een gescheiden vrouw niet weer maagd wordt.
Spruyt schetste de snelle ontwikkelingen in een post-christelijke samenleving. „De eerste motie voor het homohuwelijk werd voorjaar 1998 met grote meerderheid verworpen, in een lacherige sfeer.” In datzelfde jaar wist D66 het in het regeerakkoord te krijgen, „om het CDA te pesten.” In 2001 was het homohuwelijk er. „Nu is het de ultieme toetssteen of je er in Nederland nog bijhoort.”
Augustinus
VGS-bestuurder P. W. Moens gaf de contouren van christelijk burgerschap aan: leven in verwachting van de wederkomst, in absolute gehoorzaamheid aan de Bijbel, in distantie tot het schema van de zondige wereld, vanuit een duidelijk getuigenis in woord en daad, in nuchterheid en waakzaamheid, met respect voor anderen en in volhardend gebed, als krachtig wapen.
De Tilburgse kerkhistoricus prof. dr. P. J. J. van Geest gaf weer hoe Augustinus zestien eeuwen geleden over christelijk burgerschap sprak. De kerkvader bestreed in zijn boekenreeks ”De stad Gods” de aantijging dat christenen de ineenstorting van het Romeinse rijk hadden veroorzaakt. Als mensen die Iemand navolgen Die als een mislukkeling is gestorven, de macht krijgen, kun je niet verwachten dat hun rijk blijft bestaan, stelden critici.
„Augustinus reageerde furieus op dit verwijt”, zei Van Geest. „Hij was niet op zijn mondje gevallen en had een vaardige pen.” In dertien jaar tijd schreef hij 22 boeken, als apologie van het christelijk geloof.
Een christen leeft met de wereld, maar is niet van die wereld, stelde Augustinus. De wereld is een krachtenveld dat mensen in stand houden door hun individuele behoefte aan genot, rijkdom en eer. In dat streven gebruiken ze andere mensen. Dat leidt tot angst en onrechtvaardigheid. Dus de heidenen hadden de ondergang van de beschaving veroorzaakt.
Een christen is volgens Augustinus een vreemdeling in deze wereld. Hij zoekt een balans in lichaam en gemoed, en kan daardoor instincten beheersen en integer handelen. Nederigheid is de enige ware deugd.