Humanitaire crisis in Angola verwacht
Het kostte de door aanvallen van Unita- rebellen uit hun huizen verjaagde gezinnen vorig jaar slechts een paar dagen om duizenden hutten op te trekken in Boa Esperança, een vluchtelingenkamp in het westen van Angola. Maar het was voor de meesten dan ook niet de eerste keer in de langer dan een kwarteeuw durende burgeroorlog dat ze op de vlucht werden gejaagd.
Hulpverleners waarschuwen dat de humanitaire crisis in Angola waarschijnlijk zal verergeren nu Unita-leider Jonas Savimbi dood is. Veel mensen hoopten dat de dood van de 67-jarige Savimbi, die op 22 februari door het leger werd doodgeschoten, de vrede naderbij zou brengen. In plaats daarvan verwachten hulpverleners echter dat nog meer mensen uit hun huizen verdreven zullen worden, omdat de situatie onveiliger wordt.
„Sommige mensen dachten optimistisch dat er na de dood van Savimbi vooruitgang geboekt zou kunnen worden. Inmiddels zijn de mensen minder optimistisch”, zegt Rob Kevlihan, die aan het hoofd staat van de Ierse hulporganisatie Goal in Angola.
„Ik geloof niet dat de oorlog snel afgelopen zal zijn. Voor er verbetering optreedt, zal de humanitaire situatie eerst verslechteren. De regering zal mogelijk proberen de oorlog te winnen en de Unita zal willen aantonen dat ze nog altijd een factor is waarmee rekening gehouden moet worden”, aldus Kevlihan.
En ook als Savimbi’s dood wel tot vrede leidt houden hulpverleners er rekening mee dat ze in gebieden waar ze door de oorlog tot nu toe geen toegang hebben honderdduizenden mensen aantreffen die dringend hulp nodig hebben.
De burgeroorlog, die direct nadat Angola in 1975 onafhankelijk was geworden uitbrak, heeft aan zeker 500.000 mensen het leven gekost en naar schatting 2,6 miljoen tot 4 miljoen mensen op de vlucht gejaagd. Een groot deel van Angola, dat 12 miljoen inwoners telt, is door de oorlog ontoegankelijk geworden en het land is ondanks zijn natuurlijke rijkdommen vrijwel volledig afhankelijk van buitenlandse hulp. Ongeveer 1 miljoen Angolezen zijn voor voedsel afhankelijk van het Wereldvoedselprogramma (WFP) en honderdduizenden mensen wonen in kampen als Boa Esperança, 3 kilometer ten zuiden van Caxito, de hoofdstad van de provincie Bengo.
Veel bewoners van het kamp zeggen van 1993 tot 1995 ook al in vluchtelingenkampen te hebben gewoond. Toen het geweld afnam keerden ze terug naar hun dorpen in Bengo, maar in september werden ze door aanvallen van de rebellen opnieuw op de vlucht gejaagd.
„Ik wilde blijven, maar de gevechten waren zo hevig dat ik wel moest vertrekken”, zegt Catarina Sebastiao terwijl ze haar 2-jarige dochter Joana tegen zich aan houdt. „Ik wil eigenlijk nu naar huis, maar dat kan niet omdat de Unita nog niet is uitgeroeid.”
Sebastiao en haar vier kinderen, die in leeftijd variëren van 2 tot 10 jaar, moesten na te zijn gevlucht voor gevechten rond Nambuangongo een week lopen voor ze in Boa Esperança aankwamen. In het kamp verblijven ongeveer 37.000 ontheemden.
Sinds november zijn volgens de Verenigde Naties maandelijks meer dan 45.000 Angolezen op de vlucht gejaagd door de oplopende strijd tussen leger en rebellen. Naar schatting van Juan Carlos Ibarguengoitia Campanella, een VN-functionaris in Caxito, opereren in Bengo ongeveer 2000 Unita-rebellen. Sinds kort nadat Savimbi werd doodgeschoten wordt er niet meer gevochten, maar geen van de ontheemden denkt erover naar huis terug te keren voor er vrede is, zegt Campanella. Bewoners van Boa Esperança zeggen dat ze pas kunnen teruggaan naar huis als politici daarvoor toestemming hebben gegeven.
„We moeten naar onze meerderen luisteren en een beslissing afwachten”, zegt Rodrigues Kamata Candido, die in september uit zijn dorp vluchtte.
Volgens de VN werken de hulporganisaties nu al op de toppen van hun kunnen en hebben ze niet de middelen om nieuwe ontheemden te helpen, hoewel ook die dringend hulp nodig hebben.
Vanwege de onveilige situatie op de grond moet het WFP meer dan 60 procent van de voedselhulp per vliegtuig vervoeren. In Angola liggen tussen de 7 miljoen en 10 miljoen landmijnen.
„De internationale hulporganisaties vermoeden stuk voor stuk dat als het binnenland toegankelijk wordt de werkdruk nog zal toenemen”, zegt WFP-woordvoerster Cristina Muller. „Het Angolese leger heeft enorm huisgehouden in het binnenland en veel mensen hebben hun huizen al dan niet gedwongen verlaten.”