„Kinderen baren” als beeld van deugden zoals geloof en liefde
De vrouw zal zalig worden in het baren van kinderen, schrijft Paulus in 1 Timótheüs 2:15. Volgens dr. Kenneth L. Waters sr. heeft deze tekst lang genoeg vele hersens gepijnigd. Zijns inziens gebruikt de apostel hier het beeld van kinderen om de deugden van geloof, liefde, heiligheid en ingetogenheid aan te duiden.
Waters, werkzaam aan de Azusa Pacific University in Californië, haalde dinsdag, op het internationaal congres over bijbelwetenschap in Groningen, alles uit de kast om zijn gehoor te overtuigen. „De tekst is volgens mij een allegorie -gedefinieerd als een uitgebreide metafoor- die de deugden tekent van de christelijke vrouwen in Efeze die gered zullen worden als ze in hun gedrag volharden. De Joodse geleerde Philo ziet deze deugden, in navolging van Plato, voortkomen uit de ziel; in 1 Timótheüs 2 komen ze voort uit een zuiver hart. Gnostische en mythologische teksten typeren deugden eveneens als kinderen. Zelfs was het in het hellenistisch gedachtegoed, in zijn algemeenheid gesproken, een gebruikelijke manier van spreken.”
De strekking van Waters’ voorstel om vers 15 als allegorie te lezen, staat in een breder kader. „In mijn visie vormen de verzen 11 tot en met 15 in hun geheel een allegorie. Als Eva staat voor de vrouwen van de gemeente, is Adam symbool voor de mannen. Als er staat dat Adam eerst gevormd is, wil dat zeggen dat deze mannen het eerst tot geloof gekomen zijn. Dat is de reden waarom zij autoriteit hebben over de vrouwen.”
Uitleggers hebben altijd moeite gehad met de gedachte dat vrouwen „zalig worden in het baren van kinderen”, omdat deze in strijd lijkt met de paulinische notie van „redding door het geloof.” Dit probleem is uit de wereld, betoogt Waters, bij de uitleg dat het kinderen baren een beeld is van deugden zoals geloof en liefde.
In de discussie wees iemand nog op het verschil in formulering bij de evangelisten Matthéüs en Lukas. De ene evangelist schrijft dat de wijsheid gerechtvaardigd wordt „door haar werken”; de andere „door haar kinderen.”
Desgevraagd zegt Waters niet te betwijfelen dat de schrijver van de brief geloofde in het historisch bestaan van Adam en Eva. Maar zijns inziens is dat in een allegorische tekst niet aan de orde.
Rest de vraag of het hele gedeelte als allegorie gezien kan worden. Waters wil er in elk geval niet aan dat het eerste deel van de tekst niet als allegorie gelezen wordt, terwijl dat bij de tweede helft wel zou kunnen. „In ieder geval zet de visie erg aan het denken”, besloot een deelnemer.
Dr. Gert J. C. Jordaan, werkzaam in het Zuid-Afrikaanse Potchefstroom, behandelt het thema van de vreugde in de gedachtestructuur in de brief aan de Hebreeën. Hij wijst erop dat het woord vreugde op vier plaatsen voorkomt (10:34; 12:2; 12:11 en 13:17), waarvan de laatste keer in de conclusie. „De drie eerste teksten staan in het vermanende gedeelte, dat loopt van Hebreeën 10:19 tot 12:39. Alle keren dat de schrijver een concrete vermaning geeft met voorbeelden, is er een relatie tussen verleden, heden en toekomst. Nu is het interessant dat alle drie de passages waarin het woord vreugde voorkomt, voorbeeldteksten zijn. Mijns inziens kunnen we zo het eeuwenoude vraagstuk van de vertaling van 12:2 oplossen. Moet dat zijn: „Om de vreugde die Hem was voorgesteld (toekomst), verdroeg Hij het kruis en verachtte Hij de schande (ongeveer ”heden” voor de schrijver), en is gezeten aan de rechterhand van de troon van God” (toekomst) of dient dit te zijn: „Afstand genomen hebbend (in plaats van) van Zijn goddelijke heerlijkheid (verleden), verdroeg Hij het kruis en verachtte Hij de schande (heden) en is gezeten aan de rechterhand van de troon van God (toekomst).” De gedachtestructuur pleit voor de laatste vertaling.” Dr. Jordaan kreeg overigens de kritiek iets te schematisch te werk te zijn gegaan.
Terugkomend op zijn thema stelt Jordaan dat de auteur van de Hebreëenbrief van mening is dat de moeilijke omstandigheden reden tot vreugde geven. „Waarom? Omdat pijn en lijden in een nieuw perspectief komen te staan. De vreugde van de gelovige is gebaseerd op de zekerheid gered te zijn (verleden), rust op de gelovige zekerheid dat God Zijn beloften waarmaakt (toekomst) en heeft te maken met het zich realiseren dat het lijden Gods weg is om Zijn kinderen voor te bereiden op hun levensroute (toekomst).”
Een heel andere manier van bijbellezen op universitair niveau vertegenwoordigde dr. Ingrid Rosa Kitzberger uit Münster. Ze legt uit dat ze, feministe geworden, Paulus’ brieven kritischer is gaan lezen, vrouwonvriendelijk als ze haars inziens zijn. Sinds een aantal jaren boeit haar de figuur van Maria Magdalena, die in het Nieuwe Testament na haar ontmoeting met de opgestane Jezus spoedig van het toneel verdwijnt. „In mijn lezing stel ik me tot doel Maria van Magdala te doen opstaan. De reconstructie van de teksten die over haar zwijgen, is moeilijk. Toch is die nodig en onmisbaar. In 1 Korinthe 15 noemt de apostel velen als getuigen van Jezus’ opstanding. Van hen heeft hij zelf de boodschap overgeleverd gekregen.
Wat zou er gebeurd zijn als Paulus Maria had ontmoet? Het is goed mogelijk dát hij haar heeft ontmoet, omdat hij enkele jaren na zijn bekering twee weken bij Petrus is geweest. In deze reconstructie of virtuele geschiedenis kan hij haar ontmoet hebben. Als hij haar heeft ontmoet, zal zij met hem háár ervaringen als volgelinge van Jezus gedeeld hebben. Dat zou Paulus goed gedaan hebben. Het christendom zou zich dan anders hebben ontwikkeld. Het is toch best mogelijk dat Paulus dan, net als andere zendelingen, een zuster als metgezel had genomen. Net als Aquilla en Priscilla had dit zendingsechtpaar dan veel kunnen betekenen voor de christelijke kerk.”
Wegens tijdgebrek slaagde Kitzberger er niet in haar „postmoderne ontmoetingen” tussen Paulus en Maria op het heden te projecteren, zoals de luisteraar was beloofd.