Palmoliesector probeert zijn imago op te poetsen
Palmolive, het is een bekende merknaam van zeep en shampoo die verwijst naar het gebruik van palmolie. In meer dan de helft van alle bewerkte supermarktproducten zit de olie tegenwoordig. Steeds vaker klinkt er kritiek op palmolieproducenten, die met duurzame maatregelen proberen hun imago op te krikken.
Oerbossen in Indonesië en Maleisië maken massaal plaats voor palmplantages. Veel regenwoud op Borneo is al verdwenen. Bij de aanleg van palmplantages op Sumatra veroorzaken bosbranden enorme luchtvervuiling en uitstoot van kooldioxide. Zo drijft Indonesië de orang-oetan in het nauw, maar ook de Sumatraanse tijgers, olifanten en neushoorns.
Misstanden
Per uur verdwijnt alleen al in Indonesië een stuk regenwoud ter grootte van 130 voetbalvelden. Soms wordt bestaande landbouwgrond simpelweg van kleine boeren afgepakt. Ook het droogleggen van moerassen voor de aanleg van palmplantages verstoort de natuur en vergroot de uitstoot van het schadelijke moerasgas.
Daarnaast is het imago van palmolieplantages bedroevend vanwege betaling onder het wettelijk minimum, onbetaald overwerk, bedrijfsongevallen door werken op grote hoogte en kinderarbeid. Op veel plantages worden nog steeds royaal bestrijdingsmiddelen gebruikt, waaronder het in veel landen verboden paraquat. Dit zeer giftige middel kan dodelijk zijn bij doorslikken of inademen en zelfs bij huidcontacten. Paraquat wordt in de natuur niet afgebroken en vormt samen met andere onkruidverdelgers een bedreiging voor bodem en drinkwater.
Er ontstaat zo een wel heel treurig beeld van de hele sector, maar economisch gezien is er amper een alternatief voor palmolie: door de hoge opbrengst per hectare is de teelt vele malen lucratiever dan die van koolzaad, zonnebloemen, pinda’s of kokos. De branche hoopt nu kritiek te ondervangen door een duurzamer aanpak.
Koloniale tijd
Niet ver van de Maleisische hoofdstad Kuala Lumpur ligt Carey Island. Vroeger huisden hier piraten, nu bestaat driekwart van het eiland uit een eentonig landschap van palmbomen. De plantages zijn eigendom van Sime Darby, een Maleisische multinational en groot speler op de wereldmarkt.
Projectmanager Abdul Rapar (36) geeft een rondleiding door de plantages en probeert het Nederlandse koloniale tijdperk medeplichtig te maken aan de impopulaire teelt: „De Britten begonnen hier met rubberbomen, terwijl de Nederlanders in Nederlands-Indië de oliepalmen invoerden. Ze staken daarbij Maleisië aan, dat minder afhankelijk wilde zijn van rubberplantages en tinmijnen.” Er zit een kern van waarheid in zijn betoog: Nederland is tegenwoordig met de invoer van 3 miljoen ton palmolie binnen Europa het belangrijkste handelsland.
Duurzamer
De gehelmde Abdul Rapar roemt de biologische maatregelen van zijn werkgever. Hij zwaait om zich heen en roept uit: „Deze bomen stammen uit West-Afrika. Dertig procent is mannelijk, 70 procent is vrouwelijk. De bestuiving van de vrouwtjes is sterk toegenomen toen we ontdekten dat insecten daar goed bij helpen. Die lokken we met de teelt van bloemen tussen de rijen bomen door. De opbrengst per hectare is zo meer dan verdubbeld!”
Brandnetelrupsen en rupsen van tropische motvlinders zijn een vijand van de oliepalm. Ze vreten het blad aan, waardoor de opbrengst afneemt. „Deze rupsen werden massaal met chemicaliën bestreden, zoals met agent orange”, weet Abdul Rapar. Dit spul was berucht als ontbladeringsmiddel in de Vietnamoorlog. „Het bleek ook kankerverwekkend voor de arbeiders op de plantages.” Intussen bestrijdt Sime Darby de rupsen op biologische wijze met andere insecten. Ook ratten zijn een bedreiging voor de oogst. Ze klimmen in bomen en vreten op grote schaal vruchten aan. „We zetten tegenwoordig in plaats van rattengif een heel leger kerkuilen in om ’s nachts ratten te vangen. Om de paar rijen bomen staan kasten waar een kerkuil in huist. Eén uil kan per nacht tot wel zes ratten vangen! Abdul Rapar haalt een uil tevoorschijn uit zijn kast en lacht trots: „Dit is Jessica.”
Trossen
Het is drukkend warm op de Maleisische plantage. Tussen de rijen bomen door lopen arbeiders met gele helmen, reflecterende hesjes, spijkerboeken en laarzen, gewapend met scherpe zagen aan lange stokken. Ze zagen met grote behendigheid de trossen met roodoranje vruchten af. Die vallen met een plof op de grond, een collega pakt ze vanuit een voertuig-met-grijparm op, laat ze in een laadbak vallen en voert ze af naar verwerkingsinstallaties. Het oogsten van de trossen gaat handmatig, machines zijn duurder dan het arbeidsloon. Zijn de vruchten niet rijp genoeg, dan levert dat minder olie op. Maar té rijp betekent weer dat de oogst onbruikbaar is geworden. Zit men er een paar procent naast, dan kan dat op een jaaropbrengst al een miljoenenverlies opleveren.
Abdul Rapar: „De palm verliest het hele jaar door blad. Vroeger kwamen buurtbewoners het dode blad halen om het te gebruiken als brandstof, maar die tijd is voorbij. We zijn er achter gekomen dat afgevallen blad vocht vasthoudt en voedingsstoffen aan de bodem afgeeft. We maken nu composthopen op plaatsen waar we in de toekomst nieuwe bomen aanplanten.”
Ook het productieproces van de palmolie wordt duurzamer. Projectmanager Abdul Rapar: „In de fabriek scheiden we tegenwoordig in twintig minuten met stoom de vruchten van de trossen. Vervolgens persen we de vruchten en raffineren de vrijgekomen olie. Soms maken we er ook wel biodiesel van. Vroeger haalde de lokale bevolking het restafval op om op te koken, nu verwerken we dit zelf als biomassa en wekken we er energie mee op. De overgebleven as verkopen we aan bedrijven die dat gebruiken voor de productie van waterfilters. We focussen nu dus veel meer op duurzaamheid.”
Veelgebruikt in voedsel, cosmetica en zeep
Palmolie is wonderolie. In veel kant-en-klare producten uit de gemakseconomie wordt hij verwerkt: van koekjes en soep tot chocola, pindakaas, margarine, tandpasta en schoonmaakmiddelen. Gebak en zoutjes worden er lekker knapperig van. Daarnaast zit palmolie in schoonmaakmiddelen en producten voor persoonlijke verzorging. Uiteindelijk zit het product van de oliepalm in meer dan de helft van de bewerkte supermarktproducten. In de schoonmaakhoek is dat zelfs 80 procent. Palm- en palmpitolie bestaat voor de helft uit verzadigde vetzuren en is daarmee minder gezond dan veel andere plantaardige oliën. Door die verzadigde vetzuren kan palmolie in een hard en in een vloeibaar deel worden gesplitst. Juist hard vet helpt gebak en snacks knapperig te maken.
Duurzame olie
Al jaren probeert de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) de palmolieproductie te verduurzamen. Dit is een initiatief van onder andere het Wereld Natuur Fonds (WNF), Oxfam Novib en Unilever. Plantages kunnen een certificaat krijgen als ze voldoen aan een aantal sociale voorwaarden en milieueisen. Ook nuttig is het ”identity preserved”-systeem (IP). Hiermee is er meer zicht op de herkomst van de olie en de handelsroute. De certificatenhandel is echter fraudegevoelig.
Omdat andere oliën veel meer productieruimte vergen, is palmolie, mits duurzaam geproduceerd, de minst slechte optie. Wie begaan is met de bossen, de orang-oetang en de bevolking van Borneo, kan ook andere keuzes maken: koop vaker onbewerkte producten en wees matig met verzorgingsproducten en cosmetica waar palmolie in zit.