Gods recht
Psalm 122:5
„Want daar zijn de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis van David.”
Het is niet alleen dat de eendracht in de huizen regeert en de godzaligheid in de tempel, maar ook het recht in het gericht, waar de ware religie heerst. „Want daar zijn de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis van David.” Dat betekent dat er stoelen worden opgericht, waar de rechters zitten. Zij moeten naar billijkheid –armen en rijken, aanzienlijken en onaanzienlijken– het recht bedienen, de deugd belonen en de boosheden straffen. Want waar Gods recht gekend wordt, daar is het ook dat meestal, om Gods wil, de gerichten wel bediend worden. Samuël vernieuwde de ware religie, hij vernieuwde ook de burgerlijke justitie. Josafat zuiverde de kerk en stelde terstond daarna rechters aan in iedere stad, en gebood dat zij in de ogen des Heeren recht zouden doen.
En zullen wij ons niet, o toehoorders, verblijden over het bloeien van de kerk, omdat haar bloei de bloem van de enigheid in particuliere huizen, de bloem van de godzaligheid in de tempels en de bloem van recht in de hoven van de koningen en in de stoelen van de rechters en raadsheren binnenbrengt?
Abraham Scultetus, hoogleraar in Heidelberg (”Preek op de Synode van Dordrecht”, 1618)