In Israël was Gód de bron van de wetten
Terwijl het inmiddels volop vakantietijd is, zijn in het centrum van Groningen overal geleerden enthousiast aan het discussiëren. Tot en met woensdag heeft aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) een internationaal congres plaats over het hele spectrum van bijbelwetenschap, onderzoek naar de intertestamentaire periode en Qumran-studie.
Een dergelijke massale meeting wordt zeker niet elke tien jaar in Nederland gehouden. Ruim 400 deelnemers, werkzaam aan 194 universiteiten, schreven zich in om het hele congres of een deel daarvan mee te maken. Ze zijn afkomstig uit 29 landen, gelegen in de werelddelen Amerika, Azië, Afrika en Europa.
Het megacongres is feitelijk een clustering van de meetings die een viertal organisaties geregeld afzonderlijk pleegt te houden: de Society of Biblical Literature (SBL), de European Association for Biblical Studies (EABS), de International Organization of Qumran Studies en de conferentie die de onderzoeksgroep ”Joodse en christelijke tradities” van de faculteit der godgeleerdheid en godsdienstwetenschap jaarlijks belegt.
De Groningse faculteit markeert met deze clustering van verschillende conferenties tot een megacongres haar positie op de kaart van het wetenschappelijk bijbelonderzoek. De laatste keer dat een conferentie van de SBL in Nederland werd belegd, was in de jaren zeventig in Amsterdam. Nu Groningen de eer kreeg, lag een bundeling voor de hand. Prof. dr. E. Noort, hoogleraar in de godsdienst van het antieke Israël aan de RUG, is voorzitter van de EABS; terwijl het Qumran Instituut in Groningen de bakermat is van de studie naar Dode-Zeerollen. Op deze manier hebben conferentiegangers de gelegenheid binnen te stappen waar ze maar willen.
Het megacongres vereiste veel voorbereiding. Met het reserveren van hotels werd bijvoorbeeld anderhalf jaar geleden al een begin gemaakt.
Mogelijkheden zijn er in overvloed. Het congres is een echte werkconferentie. Bijna iedereen die zich heeft ingeschreven, levert een bijdrage. Een Amerikaan en een Europeaan hebben de leiding in handen van de workshops. Zij hebben deze samenkomsten voorbereid. Het is niet zo dat iemand per definitie een uitnodiging heeft gekregen om een lezing te houden. Belangstellenden die een bijdrage wilden leveren, konden zich inschrijven. Doel van het congres is de uitwisseling van nieuwe onderzoeksresultaten en het oplaten van proefballonnen in de vorm van een theorie - nieuwsgierig naar hoe anderen deze beoordelen. Niet het minst belangrijk is een geanimeerd onderling contact.
Op het congres houden wetenschappers in hoog tempo 388 lezingen, een verhouding van bijna 1 op 1. De inhoud is strikt wetenschappelijk. Zo spreekt prof. dr. Paul Heger uit Toronto over de theologische invloed op praktische wetten. Hij vergelijkt een aantal bijbelse wetten met door archeologen gevonden oud-Oosterse wetten van de Hittieten en de legendarische Babylonische koning Hammurapi uit de 18e eeuw voor Christus. Hegers standpunt is dat de Israëlitische wetten in een groot aantal gevallen afgeleid zijn van de oud-Oosterse, maar dat ze een eigen stempel hebben gekregen. „Bij de oud-Oosterse volken is de koning de wetgever, ook al heeft een god hem die volmacht gegeven. In Israël is God de bron. De wetten zijn van Hem. Een puur seculiere gerechtigheid staat tegenover wetten die van God afkomstig zijn en bij de implementatie waarvan Hij belang heeft.”
Prof. Heger meent dat daarmee in verband staat dat de oud-Oosterse wetten soms een deel van de strafmaat delegeren aan de belanghebbenden. „In geval van moord mocht de partij die een verlies had geleden van Hammurapi kiezen tussen het leven van de moordenaar en een schadeloosstelling. De Hittietische wetten gaven alleen ruimte voor compensatie. In Israël had men geen keus: Het was leven voor leven. Waarom? Omdat God Zelf geraakt was in het leven van Zijn schepselen. Bij seksuele overtredingen werd Zijn eigen naam besmet. De orde van de schepping was aangetast.”
Het referaat van Heger roept kritische vragen op. Hoe identificeer je of in wetgeving van theologische invloed sprake is? Wat kun je beschouwen als Gods „vingerafdrukken”? Wat is de theologische invloed in een van Hegers voorbeelden: het leviraatshuwelijk?
De hoogleraar legt uit: „Iemand moest met de weduwe van zijn broer trouwen om diens naam voort te zetten. Zo bleef het land in de familie. Alles wat met het land te maken heeft, daar gaat God over, omdat Hij het uiteindelijk gegeven heeft. Er hoeft niet uitdrukkelijk een verwijzing naar God in een wet te staan om van theologische beïnvloeding te kunnen spreken.”
Iemand repliceert: „Als we dat ideologie in plaats van theologie noemen, zijn we het eens.” Heger: „Het gaat hier niet over de waarheid; we houden ons hier bezig met wat in de teksten staat. Die zien God als achtergrond.”
In een van de andere workshops behandelt prof. dr. L. L. Welborn de persoon van de apostel Paulus als „verwarde spreker” aan de hand van het zelfportret uit 1 Korinthe 2:1-5. Volgens de hoogleraar aan het United Theological Seminary in Dayton (Ohio) gebruikt Paulus in deze perikoop de taal van hellenistische retoren. „De Griekse en Romeinse schrijvers hanteerden nogal eens de stijlfiguur van een simpele man, een onsamenhangende spreker die veel gemeenplaatsen gebruikt en zich voordoet als arm, zwak, bang en trillend van de zenuwen. Zo laat Lucianus de god Zeus zelfs optreden. Het was een populair stijlmiddel. Vermoedelijk kwam Paulus er in Tarsus op school reeds mee in aanraking.”
Paulus schept in 1 Korinthe 2 bewust een karikatuur van zichzelf, aldus de hoogleraar. „Hij schrijft zichzelf dezelfde kwalificaties toe als die bekend zijn uit de populaire traditie.” Maar waarom? In de discussie met collega’s legt Welborn uit dat Paulus een parodie op zichzelf maakt om het geloof van de Korinthiërs te versterken. „Paulus wil duidelijk maken dat God de wereldse waarden omkeert. Wat wijs is voor mensen, is in Gods ogen dwaas. Naar mijn overtuiging komt de echte oppositie in Korinthe van Apollos, of beter: van zijn aanhangers. De figuur van Petrus keert niet terug in hoofdstuk 3. Apollos is het toonbeeld van geleerdheid en welbespraaktheid. Door zichzelf af te schilderen als een zwak figuur, wil Paulus de Korinthiërs achter zich krijgen. Voor een aanzienlijk deel waren dat eenvoudige mensen. Nu, Paulus stelt: ik hoor bij jullie. Feitelijk is dat natuurlijk niet zo. De eerste vier hoofdstukken van de brief zijn een retorisch meesterstuk.”