Johanna Avinck laat zich in haar brieven kennen als „moeder in Israël”
Johanna Avinck was „eene Godvruchtige Vriendinne, die al vroeg Jezus zocht.” Voordat ze heenging, schreef ze brieven om anderen op te wekken „om naar God in Christus te leeren vragen.”
Het boek ”Het ene nodige en begeerlijke goed” bevat tien brieven van Johanna Avinck, waarin ze zich indringend richt tot haar vriendinnen. In 1784, het jaar van haar dood, werden de brieven voor het eerst gebundeld en uitgegeven. Nu verschijnt het boek opnieuw, in een hertaling van P. A. Zevenbergen, en van een inleiding voorzien door de historica M. W. van Rooijen-van Kempen (echtgenote van de hersteld hervormde predikant ds. R. P. van Rooijen te Oosterwolde). Van Rooijen is lid van de werkgroep gereformeerd piëtisme van de achttiende eeuw van de Stichting Studie der Nadere Reformatie. Johanna Avinck (1743-1784) was de vrouw van de rijke Amsterdamse zakenman Hendrik Luden en de zus van oefenaar Theodorus Avinck uit De Bilt.
„Het schrijven van een boek in briefvorm was in de achttiende eeuw een veelgebruikte literaire stijlvorm”, zegt Van Rooijen in de huiskamer van de pastorie in Oosterwolde. „Zo schreef Johanna Avinck drie boeken, ”De Schatten van een Christen”, ”Toegift op de schatten van een Christen”, en ”Het eene Noodige en Begeerlijke Goed”. In dit laatste boek schrijft ze niet alleen brieven aan Gods kinderen, maar vooral aan vriendinnen die Christus nog niet kennen. Ze wil zielen werven voor haar Zaligmaker. De grondtoon van dit boek is wat Filippus tot Nathanaël zei: „Kom en zie.””
Van Rooijen noemt Avinck „een leidsvrouw tot Christus.” „Ze weet ook heel goed aan wie ze schrijft. Als ze schrijft aan iemand die nog verkleefd is aan de wereld en de goede keus nog moet doen, schrijft ze: „Mejuffrouw! Zeer waarde vriendin.” Als ze schrijft aan iemand die God in Christus heeft leren kennen, is het: „Mejuffrouw! Zeer waarde vriendin en zuster in Christus.”
Haast
De brieven, die gebundeld zijn in ”Het ene nodige en begeerlijke goed” schreef Johanna Avinck vlak voor haar sterven. „Ze voelde haar einde naderen en wilde nog eenmaal de pen oppakken om anderen bij de hand te nemen en te leiden naar de smalle weg die ten leven leidt. Je merkt dat ze niet veel tijd heeft. Ze heeft haast, want onze zielen zijn voor de eeuwigheid geschapen. Ze schrijft ergens dat ze anderen wil wijzen op „de gevaarlijke staat, waarin u verloren gaat als u er zo in blijft.”
Johanna Avinck laat zich in haar brieven kennen als „een moeder in Israël.” Van Rooijen: „In haar binnenkamer had ze de heerlijkheid van Christus gezien en dat wilde ze met iedereen delen. Ze was theologisch goed belezen en geeft veel onderwijs in de weg van geloof en bekering.”
Johanna Avinck stelt in haar brieven nadrukkelijk het belang van de goddelijke beloften aan de orde, zegt Van Rooijen. „Deze vormen als het ware de sleutel tot de grote schatten van het heil. Ze is daarin verwant aan de gebroeders Erskine. Ze somt allerlei beloften op die in geestelijke en tijdelijke behoeften kunnen dienen om het hoofd uit de gebreken op te heffen en de bekommernis op God te werpen. Welke beloften het ook zijn, alleen in Christus zijn ze ja en amen. Het geloof gewerkt door de Heilige Geest vat Christus ín de belofte. Niet Gods voorstelling van de belofte, maar de oprechte geloofsvereniging met Christus brengt in de rust.”
Het zou kunnen dat Johanna Avinck van het werk van de Erskines kennisgenomen heeft via Alexander Comrie. „Theodorus Avinck was bevriend met Comrie en schreef een voorrede op diens catechismusverklaring. Enkele passages in Johanna’s brieven herinneren ook aan gedeeltes van het werk van Comrie.”
Johanna Avinck is te zien als een vrouwelijke oudvader?
„Dat klinkt wel heel oud. Hoewel ze schreef in de achttiende eeuw is haar boodschap blijvend actueel: Ons leven is eindig. De wereld is maar ijdelheid en de schatten van de wereld zijn maar wankel. Een mens moet voor God verschijnen en dan moeten we weten Wie Christus voor ons wil zijn als de Bron van alle leven. Ze zegt in een van de brieven: „Ik wil u op de Rotssteen stellen.” Met dát doel schreef ze brieven. Ze wil meegeven dat, hoewel we tegen God onze Schepper hebben gezondigd, Hij nochtans ons in Christus Zijn vriendschap biedt. ”
Wat heeft u voor uzelf van Avinck geleerd?
„Ze heeft me nog weer eens gewezen op het abc van het geloof: de a van onze armoede, de b van het bedelen om genade en de c van Christus.”
De Rijssense Mientje Vrijdag las ook graag haar brieven. Aan haar vriend Leen Potappel schreef ze: „Wij lazen zondagmorgen nog zo, hoe de Heere soms behagen kan scheppen, om met Zijn volk in de donkerheid te wandelen. We kregen er moed uit en zeiden: „O Heere, ze wandelen er toch niet alleen in.” Dat was in het boek van Johanna Avinck, huisvrouw van Hendrik Luden. Hebt u dat ook? Ik lees er toch zo graag in. Dat is er eentje met geoefende zinnen.”
Het ene nodige en begeerlijke goed, Johanna Avinck; Den Hertog, Houten; 144 blz.; € 14,90.