Voorloper ‘Nashville’ uit 1988 wekte minder weerstand op
De burgemeester van Nashville vindt het geen reclame dat de verklaring over huwelijk en homoseksualiteit de naam van zijn stad draagt. „We hebben niks met het intolerante gedachtegoed van dit stuk.” Jonge evangelicalen ook steeds minder, blijkt uit onderzoek.
De oppositie tegen de Nashville Declaration is opmerkelijk als men die vergelijkt met haar voorloper: het Danvers Statement. Dat werd in 1988 opgesteld door de Council on Biblical Manhood and Womanhood (CBMW). Deze raad keerde zich tegen het feminisme dat toentertijd ook binnen de kerken steeds meer invloed kreeg.
Achter de oprichting van de organisatie zat de theoloog Wayne Grudem, die zich zorgen maakte over de gedachte dat sinds de komst van Christus het onderscheid tussen man en vrouw had afgedaan en de man dus niet langer een leidende rol in het huwelijk zou mogen hebben.
De CBMW benadrukte dat man en vrouw beiden een verschillende taak hadden en binnen het huwelijk elkaar aanvulden waarbij de man nog steeds het hoofd van het gezin bleef. Die visie legde de organisatie vast in een document dat de geschiedenis inging als het Danvers Statement. Vanuit feministische hoek werd wel afwijzend op de publicatie van deze verklaring gereageerd. Maar meer ingetogen dan op het verschijnen van de Nashvilleverklaring.
In de loop van de jaren verschoof de focus van de CBMW van het feminisme naar de emancipatie van homoseksuelen en transgenders. Daarom nam de organisatie in 2017 het initiatief tot het opstellen van een nieuwe verklaring, die als spoedig de instemming kreeg van ongeveer 150 leidende figuren uit de evangelicale wereld.
Tot de eerste ondertekenaars behoorden Russell Moore, voorzitter van de ethische commissie van de Zuidelijke Baptisten, Albert Mohler, president van het baptistenseminarie in Louisville, de inmiddels overleden dr. R. C. Sproul van Ligonier Ministries, dr. James Dobson van de organisatie Focus on the Family en de ook in Nederland bekende theologen dr. J. I. Packer en John Piper.
Zij wilden met hun handtekening duidelijk maken dat zaken als het homohuwelijk en acceptatie van transseksuelen „geen moreel neutrale zaken” zijn. Dobson zei in een toelichting dat in Amerika het gezin zodanig in het nauw dreigt te komen dat de verdediging daarvan minstens zo belangrijk is als de oorlog tegen het terrorisme.
Kort na het verschijnen van de Nashville Declaration publiceerde een groep Amerikaanse theologen en voorgangers een tegenverklaring onder de titel ”Christians United”. Daarin noemden zij de seksuele diversiteit een „perfecte weergave van de grootheid van Gods scheppingswerk.” Ondertekenaars behoorden vooral tot de zogenoemde ”mainline churches”, die doorgaans een liberaler standpunt innemen aangaande homorelaties.
Opvallend was wel dat volgens het gezaghebbende onderzoekinstituut Pew Research Center 51 procent van de jongere evangelicals deze liberalere verklaring steunden. Zij vinden dat de homoseksuele levenswijze geaccepteerd moet worden. „Onder evangelicale millennials is sprake van een verschuiving. Zij nemen afstand van de traditionele opvattingen in hun kerken”, schreef Pew in een toelichting.
Een aantal critici legt er de vinger bij dat veel ondertekenaars wel pleiten voor de reinheid van het huwelijk, terwijl ze tegelijkertijd president Donald Trump steunen „die zich op seksueel gebied keer op keer te buiten gaat. Dat is hypocriet”, zegt Skye Jethani, predikant in Chicago.
Scott Sauls, predikant van de Christ Presbyterian Church in Nashville, is gematigder. „Met de strekking van de verklaring ben ik het eens. Maar de toon doet de kerk geen goed. Daardoor staan christenen die worstelen met deze gevoelens in de kou. En het gesprek met de homolobby is al helemaal onmogelijk geworden.”