„In Westerbork was beter te eten dan daarbuiten”
„Ik heb nooit geweten wat een Jood was. In Nederlands-Indië kenden we alleen Nederlanders en wat die voor een geloof aanhingen, interesseerde ons niet.” Zo begon Aad van As (85) zíjn verhaal over doorgangskamp Westerbork in de oorlogsjaren.
Hij presenteerde donderdag in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork het boek ”In het hol van de leeuw”, waarin Van As’ herinneringen als niet-Joodse kampambtenaar zijn opgetekend.
Van As wordt in 1919 op Ambon geboren in een onderwijsfamilie. Een aantal van de elf kinderen in het gezin voelt zich aangetrokken tot de scheepvaart, ook Aad. Hij vertrekt in 1937 naar Nederland om opgeleid te worden aan de koopvaardijschool. De ironie wil dat Van As zijn verdere leven nooit beroepsmatig zal varen.
In 1940 wil de jonge Aad terug naar Ambon, maar de oorlog breekt uit en hij blijft gedwongen in Rotterdam wonen. Daar ontmoet hij zijn vrouw Beb en krijgt een baan bij een distributiekantoor. „En toen pas werden we geconfronteerd met Joden. Het eerste jaar van de oorlog was het nog rustig, maar daarna werden Joodse mensen steeds meer beperkingen opgelegd.”
Van As solliciteerde naar een baan in Kamp Westerbork in Drenthe. „Ik wilde weten waar mijn Joodse medemensen naartoe gingen en waarom. En ik wilde daar iets aan doen, de Duitsers dwarszitten”, legt hij uit. Hij kreeg in 1942 een baan op het distributiekantoor in het kamp en was later ook ambtenaar van de burgerlijke stand. „Dingen gaan anders dan je verwacht en plots bevind je je dan in het hol van de leeuw”, verwijst hij naar de titel van het boek.
In Kamp Westerbork was volgens Van As door de nabijgelegen kampboerderij altijd genoeg te eten. Na de Bevrijding heeft het kamp zelfs 2 ton voedsel naar het hongerende westen gestuurd. „Als het Rode Kruis had geweten dat de kampbewoners vaak meer te eten hadden dan mensen in de buitenwereld, waren er vast niet zo veel pakketjes naar het kamp gestuurd.”
Van As omschrijft het kamp, in vergelijking met andere doorgangskampen, als humaan. „Natuurlijk, de mensen hadden een beperkte vrijheid en de transporten, dat was erg. Wie moet er wel op transport en wie niet? Maar wij hadden te eten, hadden een goed uitgerust ziekenhuis met de beste Joodse artsen. Zelfs SS-personeel werd soms in het kampziekenhuis behandeld.”
Kampcommandant Gemmeker was volgens Van As een „gentleman-boef. Hij bleef altijd beleefd, luisterde naar iedereen, maar zei altijd nee.”
Van As zegt dat in het kamp niet geslagen of mishandeld werd. Maar er was wel genoeg ellende. Zijn slechtste herinnering aan Westerbork is de dag waarop vier gevluchte Joden werden gefusilleerd. Zij werden met een nekschot om het leven gebracht, maar één overleefde het. Gemmeker vroeg de Joodse kampartsen Spanier en Speier de man alsnog met een injectie te doden. Zij weigerden. „Ik ben er niet bij geweest, maar volgens ooggetuigen heeft de gewonde man een slaapmiddel gehad en is vervolgens levend de oven ingeschoven.”
Van As heeft na de oorlog meteen aangifte tegen Gemmeker gedaan, maar is nooit opgeroepen om te getuigen. Gemmeker is veroordeeld tot tien jaar en kwam door gratie in 1951 vrij. Volgens de verhalen is de Duitser later zelfs nog patiënt geweest bij zijn oude Joodse kamparts Spanier, die na de oorlog in Düsseldorf een praktijk was begonnen.
Van As wil liever niet praten over de laatste negen maanden van de oorlog. De jonge ambtenaar zat tot over zijn oren in verzetspraktijken. Zo schreef hij pasjes uit waarmee kampbewoners zijn kantoortje buiten het kamp konden bezoeken. Veel Joden zijn op die manier ontsnapt. Of hij sloot ze op in zijn kantoor zodat ze ’s nachts konden vluchten. Ook sjoemelde hij met persoonsbewijzen en drukte hij stempels en briefpapier achterover.
Via het verzet kreeg Van As zelfs orders uit Londen. Zo moest hij bijvoorbeeld zorgen dat de bekende professor Meijers niet op transport ging omdat de regering in ballingschap hem na de oorlog als samensteller van nieuwe wetboeken wilde hebben. In die laatste oorlogsmaanden leefde Van As onder voortdurende spanning. „De Duitsers wisten dat ik illegale dingen deed, maar konden me er steeds niet op betrappen. Ze hebben me voortdurend met de dood bedreigd. Van alle spanning kreeg ik allemaal lichamelijke kwalen, ik kreeg alleen nog maar vloeibaar voedsel naar binnen.”
Drie weken voor de Bevrijding kreeg Van As bericht van Londen. Hij moest direct na de Bevrijding de leiding in het kamp overnemen en zorgen dat er niemand gewond raakte. Dat lukte na lange onderhandelingen met de Duitse bewakers. Alleen een groep van 120 niet-Joodse gevangenen werd afgevoerd, maar later wel levend teruggevonden.
De Bevrijding is gelijk ook de mooiste herinnering die Van As heeft aan Westerbork. „Ik kreeg een oranje sjerp om en werd op de schouders het kamp rondgedragen. Voor mijn vrouw, die in verwachting was van ons derde kind, maakten de kampvrouwen een mooie wieg.”
Voor zijn verzetspraktijken in het kamp kreeg Van As het Verzetsherinneringskruis en hij en zijn vrouw zijn onderscheiden door het Yad Vashem-instituut in Israël. Van As, nu weduwnaar, woont sinds 1955 in het Australische Sydney. Met enkele van de Joodse kampbewoners heeft hij nog steeds contact.
Uit Westerbork vertrokken 93 deportatietreinen met in totaal ruim 100.000 mensen. Van hen keerden er na de oorlog 5000 terug. Ongeveer 300 hebben het kamp kunnen ontvluchten, van wie een aantal met hulp van Van As.