Augustinus, bisschop én medechristen
Grote pastorale aandacht voor de gemeente als het volk van God. Zo zijn de preken van kerkvader Augustinus in een nieuwe bundel te typeren. „Want voor u ben ik bisschop, maar samen met u ben ik christen.”
Een overkoepelende titel is moeilijk te bedenken voor deze bundel van 36 preken, onderdeel van de verzameling ”sermones de diuersis” (preken over allerlei thema’s). Van verreweg de meeste (29) verschijnt in dit boek de eerste Nederlandse vertaling. In de bundel zijn relatief veel preken opgenomen waarvan de Latijnse tekst recent is teruggevonden.
De titel ”Huis van barmhartigheid” is ontleend aan drie preken waarin de inwijding van een kerk centraal staat. De kerk is een tijdelijk huis voor gelovigen, dat verwijst naar de hemel als het laatste thuis. Het aardse gebouw wordt nu ingewijd, schrijft Augustinus, maar het geestelijk gebouw dat de gelovigen zelf zijn, wordt aan het einde van de tijden ingehuldigd bij de komst van de Heere.
Tijdbetrokken
Augustinus preekte altijd tijdbetrokken. Dat is te merken aan zijn verwijzingen naar de donatisten, vernoemd naar Donatus, de tegenbisschop van Caecilianus in Carthago. De donatisten verlangden een smetteloze en volmaakte kerk, waarin bijvoorbeeld geen ruimte mocht zijn voor relaties met de wereldlijke overheden.
Augustinus verwijt de donatisten dat zij zich hebben afgescheiden van de „stoel” van Christus. De donatisten zeggen dat de kerk van Christus onder de Afrikanen is, in Afrika. Augustinus zegt dat zij verspreid is onder alle volken. Christus wilde één erfenis nalaten voor alle landen. „Wij zijn katholieke christenen, en er is één kerk van Christus”, aldus de kerkvader.
De preken zijn sterk christocentrisch. Christus bevrijdt –als voorbeeld van nederigheid en ootmoed– de mens van zijn hoogmoed. De doop is voor Augustinus de afwassing van de erfzonde. De dopeling krijgt een nieuw leven, waardoor hij alle vroegere zonden kwijtraakt, maar daarmee is hij nog niet van de sterfelijkheid verlost. Augustinus roept op om onbevreesd naar de doop te komen. „Uw vijand zal u kunnen achtervolgen tot aan het water, daar zal hij sterven.”
Pelagius
In zijn afwijzing van de pelagianen („een nieuwe, verborgen ketterij kruipt stiekem alle kanten op”) zegt Augustinus dat niemand kan worden bevrijd door eigen verdiensten en kracht. De vrije wil is niet toereikend om de genade te ontvangen. De kerkvader houdt gebod en gebed bij elkaar. „Broeders en zusters, wordt er dus een gebod gegeven, erken dan de vrije wil. Wordt er gebeden voor het gebod, erken dan de weldaad van de genade. Beide vinden we in de Schrift: het gebed en het gebod.”
Typisch voor Augustinus is dat de (ongetrouwde) maagd in hoger aanzien staat dan een echtgenote. Beiden zullen het eeuwige leven beërven, maar daar krijgen ze niet allebei dezelfde waardigheid en eer. De heiligheid van een maagd is beter dan de kuisheid van een gehuwde. Tegelijkertijd wijst Augustinus de hoogmoed af die hier kan opduiken. Het is zelfs zinvol dat de mensen die in onthouding leven, vallen, want juist dan worden ze vernederd op het punt waar ze zich sterk wanen.
Astroloog
Augustinus is één met zijn gelovigen. Dat is immers het kenmerk van een ware bisschop, letterlijk een opziener. Een treffende uitspraak: „Er zijn geen slechte bisschoppen, want als ze slecht zijn, zijn ze geen bisschop.”
Wie christen is, laat dat zien in zijn werken, zo is de grondtoon van veel preken. „Heel de opbrengst van mijn preek moet blijken uit uw daden.” Uitstel van bekering is niet mogelijk. God belooft vergeving, zegt Augustinus, „maar niet de volgende dag, dat doet de astroloog.”
Huis van barmhartigheid. Preken over verschillende thema’s, Augustinus; uitg. Damon; 382 blz.; € 44,90.