De nabestaande centraal
Wie zoekt op ”rouwrituelen” krijgt op Google duizenden treffers. Drs. Arthur Polspoel verbaast zich er nog weleens over. Toen hij in 1974 een boek over de beleving van rouw schreef, was dat een uniek project in Nederland. „Er is sindsdien veel veranderd.”
De manier waarop de samenleving omgaat met de dood, is in de achterliggende veertig jaar zelfs sterker veranderd dan in de twee millenia ervoor, stelt de emeritus universitair docent pastorale theologie aan de Theologische Faculteit Tilburg. Hij is door studentenvereniging CSFR gevraagd om deze donderdag een lezing te houden over de geschiedenis van christelijke riten en rituelen rondom de dood.
Polspoel (75) krijgt daar in zijn pastorale werk veel mee te maken. Hij heeft veel ervaring; sinds medio jaren 70 heeft hij ruim tweeduizend lezingen en trainingen verzorgd.
U bent rooms-katholiek. Wat is de grootste verandering die zich in de rouwrituelen in uw traditie heeft voorgedaan?
„Christelijke, vooral rooms-katholieke, rouwrituelen waren gericht op de gestorvene. Mensen konden door hun gebed de dode goed overbrengen naar het hiernamaals, dachten ze. De grote verandering is dat het ritueel in de afgelopen twee eeuwen steeds meer gericht werd op de nabestaanden, die op een ‘goede manier’ afscheid willen nemen van hun dierbare.”
Dat bidden voor de doden, waar baseren de rooms-katholieken dat op?
„De eerste christenen gingen geloven dat ieder mens individueel zou voortleven na de dood. Tot die tijd hadden de Joden de gedachte dat ze als volk eeuwig bij God zouden zijn. Dat zagen ze meer als een eeuwige toestand.
De Vroege Kerk ging spreken over eeuwige vrede, licht en rust. Maar ook over het liggen in de schoot van Abraham. Dat blijkt uit de liturgie. Er zijn gezangen uit de tweede eeuw die gaan over eeuwig licht en over martelaren en engelen die de gestorvenen opwachten. Die eerste gezangen waren, om het zo te zeggen, heel optimistisch. Pas later kwamen er steeds meer liederen waarin het oordeel centraal stond.
In die tijd braken regelmatig vervolgingen uit. Er stierven mensen voor hun geloof. Het volk ging denken: die mensen hebben beter verdiend. Men ging geloven dat zij nú al in het paradijs waren. Dat de hemel voor hen al open is, om het zo te zeggen.
Maar waar bleven de mensen die niet heilig genoeg waren om direct naar de hemel te gaan? Augustinus en anderen vroegen zich dat af. Al snel kwam de gedachte van het vagevuur op. Daar zouden diegenen een tijd moeten lijden om gelouterd te worden en alsnog in de hemel te komen. En het gebed van christenen op aarde zou die tijd kunnen verkorten en het lijden verzachten. De kerk heeft altijd gezorgd voor de armen, voor ieder die lijdt. Nu ontstaat de gedachte van het vagevuur met een nieuw soort armen: de zielen in het vagevuur.
Dat geloof breidde zich snel uit tijdens de middeleeuwen en werd pas bestreden door Erasmus en Luther. De protestanten gingen hun rouwrituelen versoberen. Het werd in sommige kringen bijvoorbeeld ongebruikelijk om de doden in de kerk te brengen.”
In de Rooms-Katholieke Kerk bleven de rituelen wel aanwezig?
„Ja, en die werden in reactie op de Reformatie tot in de punten en komma’s vastgelegd. Ze bleven tot rond 1960 onveranderd. Dat was de dood in de pot. De mensen herkenden zich er niet meer in.”
Is daarmee ook het geloof in het vagevuur verdwenen?
„Het wordt minder breed gedragen. Je ziet op rooms-katholieke graven steeds minder vaak staan: ”Bid voor de ziel”. Maar er worden nog altijd missen opgedragen aan overledenen.”
Mensen gaan er dus van uit dat ze het na hun dood beter hebben?
„Ja. Dat geldt voor christenen in rooms-katholieke en protestantse kringen, maar ook voor niet-gelovigen. Je ziet een enorme discrepantie in het denken. Nabestaanden zeggen vaak niet te weten waar hun gestorven dierbare nu is. Maar als je vraagt hoe ze denken dat die dierbare het nu maakt, dan antwoorden ze dat hij het vast beter heeft. Mensen geloven wel dat er ‘iets’ is, maar wat dat dan precies is, blijft vaag.
Veel mensen geloven dat ze elkaar terugzien na hun sterven. Daar halen ze troost uit. Bij jonge mensen hoor je dat minder. Ook zie je teksten in rouwadvertenties opkomen waarin de overledene wordt aangesproken. „We zullen je nooit vergeten”, staat er dan.”
Wordt er ook nog gedacht aan het bestaan van een hel?
„Het lijkt erop dat veel mensen het niet over een hel willen hebben. Dat kan ermee te maken hebben dat daar vroeger veel mee is gedreigd door pastoors en predikanten. Nu denkt men: ik bepaal zelf wel wat ik doe. En men gaat ervan uit dat zoiets als een eeuwige straf of eeuwige duisternis niet bestaat.”
Nog even terug naar de toegenomen aandacht voor de nabestaanden. Waardoor is die trend ontstaan?
„De huidige samenleving is sterk geïndividualiseerd. Men erkent geen gezag meer. De erkenning dat God boven ons staat, is voor veel mensen taboe. Alles wat wíj willen, moet kunnen. Gods wil, als richtpunt aan de horizon, doet er voor mensen niet meer toe. Dat is een groot probleem.
Nabestaanden willen zelf erkend worden in hun gemis. Ze lijken haast uit te roepen: „Zie eens wat ik kwijt ben.””
De mens wil alles zelf kunnen beslissen. Ook zijn eigen levenseinde. Hoe kijkt u daar tegenaan?
„Sommige terminale patiënten die palliatieve zorg ontvangen zien euthanasie als iets waarop zij recht hebben. Dat is nog maar de vraag. Een patiënt moet aan wettelijke voorwaarden voldoen.
Vanuit pastoraal oogpunt wijs ik in zo’n situatie op het belang van communicatie. Waarom zegt iemand dat hij niet meer verder wil leven? Luister naar zijn motief.
Ik ga niet over de beslissing van die persoon. Wel heb ik de verantwoordelijkheid om met hem te spreken en hem op zijn verantwoordelijkheid te wijzen. God heeft hem op aarde geplaatst.”
Enerzijds streeft onze samenleving naar een zo lang mogelijke levensverwachting. Anderzijds klinkt de roep om de euthanasiewetgeving te verruimen.
„Dat is de paradox van de samenleving. Sommige mensen willen geen pijn lijden in hun laatste levensfase. Terwijl er in die fase ook groei kan zijn. Mensen praten dan over wat ze in hun leven hebben gedaan of meegemaakt. Soms verbinden ze daar een oordeel aan. Die worsteling slaan sommige mensen liever over. Zij willen vluchten uit het leven.”
Een andere paradox is: veel mensen kiezen voor een kerkelijke uitvaart, terwijl ze jarenlang niet in de kerk geweest zijn.
„Je ziet dat vaker gebeuren in Vlaanderen dan in Nederland. Een Vlaming is traditioneler, een Nederlander consequenter. Als een Nederlander niet meer in de kerk komt, vindt hij ook sneller dat hij van daaruit niet begraven hoeft te worden. Maar goed, de kerk wordt een verzamelpunt waar mensen samenkomen rond speciale gebeurtenissen.”
Wat vraagt dat van de kerken?
„De kerk moet er niet van uitgaan dat iedereen die een uitvaart bezoekt, rooms-katholiek of protestants is. Als kerk moet je recht doen aan de mensen die komen om afscheid te nemen van hun dierbare.
Tegelijkertijd mag de kerk niet vergeten dat zij een boodschap heeft van eeuwig leven. Dat maakt dat de kerk wezenlijk anders is dan een uitvaartcentrum. Er zijn weleens mensen die mij vragen om een uitvaart te leiden. „Maar het mag niet over God gaan”, zeggen ze dan. Moet je dan een dienst houden?
Ik geef toe dat het heel massief en uitgebreid over God spreken niet past in deze tijd, maar je moet Hem niet verzwijgen. In de verkondiging binnen de rooms-katholieke traditie, en ik denk ook binnen bepaalde delen van de protestantse, gebeurt dat te vaak.
Het is winst dat er meer aandacht is voor de nabestaanden. Maar soms slaat de kerk door. Zij moet het eeuwige leven noemen. Hoe aarzelend en moeilijk dat ook is. Daar ben je kerk voor.
Wat is dat eeuwige leven?
„Als mens kun je je geen voorstelling maken van God. En al helemaal niet van hoe het is om voor altijd bij God te zijn. Ik heb dan ook geen concrete voorstelling bij de hemel. En de tegenhanger, het voor altijd níét bij God te zijn, zie ik als een soort eeuwige duisternis. Ook daar zijn allerlei voorstellingen bij te bedenken, maar dat zijn slechts menselijke gedachten. Hoe het werkelijk zal zijn, daar kunnen wij niet bij.”
Crisis in de liturgie
De eerste liturgische gezangen waren vooral woorden van vreugde en hoop, zo stelt drs. Arthur Polspoel in de aankondiging van zijn lezing op de winterconferentie van studentenvereniging CSFR. „ In de loop van de tijd is de liturgie echter steeds meer gemoraliseerd en ‘zwaarder’ geworden”
Polspoel wijst erop dat na de Reformatie de katholieken veel rituelen behielden en probeerden om die beter te beheren. De protestanten versoberden hun liturgie juist, om misstanden te voorkomen.
„In de riten en liturgie van de kerk, maar ook in het dagelijks leven, stond de hoop en verwachting van het eeuwige leven centraal. De laatste decennia is dit in crisis; de inhoud van riten spreekt mensen nauwelijks aan.
Eeuwenlang waren riten bedoeld om de ziel van de dode te begeleiden naar het eeuwige leven. Nu zijn ze bedoeld om recht te doen aan het leven van de dode. De gedachte van een eeuwig leven leeft nauwelijks bij veel mensen.”
Arthur Polspoel
Wie?
Drs. Arthur Polspoel (1943) is emeritus universitair docent pastorale theologie aan de theologische faculteit van Tilburg. Hij is docent en praktijktrainer stervensbegeleiding en verlies- en rouwbegeleiding. Hij publiceerde onder meer over rouw, terminale zorg, eenzaamheid, de positie van nabestaanden na zelfdoding en over begraafplaatsen. Hij heeft vele tientallen mensen begeleid en in de afgelopen decennia zo’n 2000 lezingen en cursussen verzorgd in Nederland en Vlaanderen. Ook is hij gastdocent aan diverse post-hbo-opleidingen.
Polspoel begeleidt een team van een hospice en is gastdocent op diverse opleidingen voor palliatieve zorg. Ook begeleidt hij groepen ouders die een kind hebben verloren en mensen van wie een dierbare zelfmoord heeft gepleegd.
Privé?
Polspoel werd op 9 september 1943 geboren in het Zeeuws-Vlaamse Sint Jansteen. In 1976 studeerde hij cum laude af in de theologie. Hij is momenteel woonachtig in Gilze Rijen. Polspoel is gehuwd en vader van twee zoons.