Begenadigd
Lukas 1:47
„En mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker.”
„Ik ben een arm mensje. Is dat voor mij weggelegd, de gezegendste van al de vrouwen te zijn? Het is veel te groot.” Ze ontkent de genade niet, zij gelooft, zij heeft lang gewacht en verlangd naar de komst van de Messias. Ze is zo gering, nederig en klein, zoals David haar vader was (2 Samuel 7). „Ik ben uw knecht.”
Zij was een dochter van David en van Abraham (Genesis 13): „Ik ben te gering, ik ben maar stof en as.” Ze zegt ook: „Ik ben zo blij, ik kan niet zwijgen. Mijn geest verheugt zich zeer in God, mijn Zaligmaker, dat ik U mag dragen in mijn ingewanden, naar Uw menselijke natuur. Ik verga van blijdschap. Ik weet mij niet te stillen. Hij is mijn Heiland Die ik in mijn hart laat leven door het geloof. Ik ben er zo mee opgenomen. Ik kan niet zwijgen, ik zou vergaan als Het aan de Heere voorgesteld werd.”
„Geef mij dat Kindeke”, zei Simeon, die oude man. Hij drukte het op zijn hart en hief Het naar boven en zei: „Hij is nu mijn Zaligmaker. Hij leeft, niet alleen in mijn armen, maar in mijn ziel.” Maria onderwerpt zich met verloochening van al wat haar lief en waard is: „Jozef wil je scheiden? Doet het, Gods liefde zal blijven.”
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg (”Zestal leerredenen”, 1730)