Zacharias
Lukas 1:18a
„En Zacharias zei tot de engel: waarbij zal ik dat weten?”
Wij zullen u niet bezwaren met veel of grote zaken. U mag hierin niet onkundig zijn. U moet ervan gebruik maken, anders zult u zeker verloren gaan. Daar waren een paar lichten; van de een wordt zijn slecht gedrag vertoond. Zij laten hun licht schijnen voor de mensen. Het waren Zacharias en Elizabeth. Zij waren onberispelijk voor de Heere, zij waren beiden rechtvaardig in hun voorgeslacht. Zacharias moest naar Jeruzalem gaan om zijn werk daar te verrichten. Hij doet het met alle vlijt. Hij ziet tegen geen werk op. Hij gaat dan op zijn beurt. Daar ontmoet hem wat anders. Daar is hij alleen in een vertrek in de tempel, daar komt Gabriël bij hem. O, nooit beter is het dan om Gods Geest te krijgen. Hij kwam evenwel en zei: „Man, uw vrouw zal een groot kind ter wereld brengen.” „Dat kan niet”, zei de man – daar toont hij zijn vlek! „Het zal waar zijn”, zei de engel, „en hij zal zo groot zijn, dat hij voor het aangezicht van de Heere zal heengaan.” „Je zou mij een teken moeten geven.” „Ben ik geen teken genoeg”, zei de engel. „Wilt u er evenwel een hebben, u zult er een krijgen, u zult zolang stom zijn.” Daar komt hij uit, maar hij kan tot het volk niet spreken. Toen bekende het volk dat hij een gezicht gezien had.
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg. (”Zestal leerredenen”, 1730)