Jozua verovert het land
„…een land vloeiende van melk en honing.” Jozua 5:6 Heuvels lichten op in de zon, stenen en rotsen blinken in een geel veld. Een koude wind trekt van het westen naar het oosten. Jozua is in deze streek ten noorden van Jeruzalem geweest toen hij het Beloofde Land binnentrok.
Veertig jaar hadden de Israëlieten door de woestijn getrokken. Vooral in de zomer is daar nauwelijks vegetatie. De droom van de Israëlieten moet zijn geweest in een land te komen dat het hele jaar door groen was. Eindelijk was het zover.
Hier, in het bergland dat van het noorden naar het zuiden door het land Israël loopt, was het groen. De geiten zouden daardoor meer melk gaan geven. En in het land waren wilde bijen die honing produceerden. Een land dat constant melk en honing gaf, moet dus een geweldig vooruitzicht zijn geweest. Maar er was veel meer. Dit was ook het land van tarwe, olijven, druiven en granaatappelen. Het menu zou van nu af aan gevarieerd zijn.
Het land dat de Israëlieten binnentrokken, was echter niet onbewoond. Ze kwamen in het land van de Kanaänieten. Dat was een volk met vele stadsstaatjes, die alle hun koning hadden. Dit volk was niet zomaar bereid zijn land op te geven. De Israëlieten moesten zich dus voorbereiden op oorlog.
Toen Jozua en zijn mannen bij Gíbeon ten noorden van Jeruzalem kwamen, waren Jericho en Ai al verslagen. Gíbeon moet een relatief grote plaats zijn geweest, midden in een vruchtbaar gebied ten noorden van Jeruzalem. Het oude Gíbeon lag bij de huidige Arabische plaats Jib, op de Westelijke Jordaanoever.
De Gíbeonieten voelden er weinig voor hetzelfde lot als Jericho en Ai te ondergaan. Ze ontkwamen door een list: ze sloten een verbond met Jozua. En aan een eed moesten de Israëlieten zich wel houden.
Na de verbondssluiting hadden de Gíbeonieten de route voor de Israëlieten naar het westen met de kustvlakte geopend. De koningen in die streken hadden dus een probleem. Ze wilden met de Gíbeonieten afrekenen, maar Jozua kwam hen te hulp en trok hen achterna in de richting van het dal van Ajálon. Het is de slag waarvan de Bijbel zegt dat de zon stilstond bij Gíbeon en de maan in het dal van Ajálon. Dat dal is een vruchtbare vlakte tussen Jeruzalem en de Middellandse Zee. De vlakte maakte het dal uitermate geschikt voor het leveren van een slag. De vijf koningen vluchtten verder naar het westen, waar hun versterkte steden lagen. Uiteindelijk doodde Jozua hen alle vijf en hing hen aan vijf houten, meldt Jozua 10:26.
Toen de Israëlieten het land hadden ingenomen, was het nog niet meteen een vruchtbaar land. Het moest worden veranderd in een landbouwgebied. De landbouwers hadden een zware taak aan het kappen van bomen en aan het verwijderen van stenen. Dat was een langdurig proces. Het duurde generaties voordat het land zou bloeien als een tuin.