Aanklacht
Romeinen 10:15a
„En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden?”
Paulus noemt dit woord, dat ook van de predikers van het Nieuwe Testament verstaan moet worden (Romeinen 10). Wie is er nu onder u, die deze profetie overdenkend, in deze klacht niet uitbarst: „Waar is, o Jesaja, uw belofte van de zeer blijde komst van de herders, die de vrede, het goede, de zaligheid en het rijk Gods verkondigen? Waar zijn hun lieflijke, rechte en schone voeten, blinkende voor God en Zijn volk, door de stralen der waarheid, door duidelijke betoning van wettelijke roeping, en door de klaarheid van een onberispelijke omgang?”
Is het niet integendeel zo dat de voeten van zeer velen zwart, krom en mismaakt zijn geworden? Zij zijn niet van God gezonden, maar in de schaapskooi van Christus van elders ingeklommen, en met boze zeden besmet. Ze zoeken veel liever hun eigen goeddunken dan Christus’ Evangelie, liever hun verderfelijke disputen dan de heilzame vrede van Christus, liever menselijke besluiten dan Gods inzettingen aan Zijn Kerk. Zo vaak als ik deze tijden en manieren met de zeden van de voorgaande jaren ga vergelijken, kan ik de klacht ervan niet verbergen, maar moet ik uitroepen: „O verderfelijke tijden, die door een ontijdige dood de waarheid en de vrede aan onze eertijds voortreffelijkste leraars en herders hebt ontrukt, en ons andere theologen, andere zeden, andere oogmerken, andere raadslagen hebben voortgebracht!”
Johannes Polyander, hoogleraar in Leiden (”Preek over Jesaja 52:7”, 1618)