Kinderen van Sion
Jesaja 52:7
„Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van degene die het goede boodschapt, die de vrede doet horen, van degene die tot Sion zeg: Uw God is Koning.”
God zegt dat Zijn gezanten aan Sion verkondigen zullen: „Uw God heerst”, opdat Hij de stand der bondgenoten onderscheidt van de stand der vreemden. Weliswaar regeert God de Heere wel machtig door de gewone regering van Zijn voorzienigheid, over de verkorenen en verworpenen; maar onder de kinderen van Sion, naar de bijzondere beschikking van Zijn genade, richt Hij op het rijk der zaligheid en der eeuwige gelukzaligheid. Daarom heeft David terecht gezegd (Psalm 105): „O zaad van Abrahams knechten van Jehova, o gij, Zijn verkorenen! O kinderen Jakobs! Deze Jehova is onze God, hoewel Zijn oordelen zijn over de ganse aardbodem.” De apostel zegt (Romeinen 9) dat voor de Israëlieten de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de beloften zijn. Om deze bijzondere voorrechten gaat de vervulling van deze profetie –hoewel God de Koning des hemels en der aarde onder Israëlieten in het Oude Testament waarlijk genoemd wordt bijzonder geregeerd te hebben– voornamelijk de christenen van het Nieuwe Testament aan. Want in het Oude Testament heeft God alleen Zijn volk bevelen gegeven door Zijn onderdanen, die slechts mensen zijn, namelijk Mozes en de profeten, in natuurlijke zwakheden aan anderen gelijk. Maar in het Nieuwe Testament heeft God Zijn Kerk door Zijn eigen Zoon, in het vlees geopenbaard en helemaal waarachtig God, de instellingen van Zijn rijk voorgeschreven en geopenbaard.
Johannes Polyander, hoogleraar in Leiden (”Preek over Jesaja 52:7”, 1618)