Goedheid
Jesaja 52:7a
„Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die de vrede doet horen.”
Het goede dat uit deze vrede voortkomt, betekent hier hetzelfde als gelukzaligheid. Want al wat recht is, genoeglijk, schoon, volmaakt en alleszins te begeren, dat noemt de Schrift goed. De filosofen hebben dit nooit goed kunnen vinden, aangezien zij, ontbloot zijnde van het licht van het Evangelie en de ogen des geloofs, niet het hoogste goed van het eeuwig erfdeel –door Christus’ bloed verworven– hebben kunnen vinden. Ze erkenden ook niet hun oorspronkelijke melaatsheid en de schuld van de eeuwige dood. Ook hebben zij niet het zoenoffer van Christus voor onze zonden kunnen vinden.
Daarom, omdat Christus het enige fundament en de vervulling is van de ware wijsheid, deugd, vrede en gelukzaligheid, moet het ons niet vreemd lijken dat de onwijze van wijsheid, de ondeugende van de deugd, de onrustige van de vrede, en de ellendige van de gelukzaligheid zo onkundig hebben geredetwist.
Maar laten we de filosofen vaarwel zeggen, en laten we liever tot Jesaja terugkeren, die het hoogste goed aanwijst. Ten eerste in de vrede, waarvan wij nu gesproken hebben. Ten tweede in de zaligheid van onze zielen. Ten derde in de vernieuwing van het rijk van Gods in ons. De zaligheid wordt hier aan God, Die regeert, toegeschreven, als de enige Auteur.
Johannes Polyander, hoogleraar in Leiden (”Preek over Jesaja 52:7”, 1618)