Gelukwens aan Sion
Jesaja 52:7a
„Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van degene, die het goede boodschapt, die de vrede doet horen.”
Jesaja doet deze uitroep na de voorliggende verzen. Daarin heeft hij Gods belofte willen afbeelden van de verlossing door de toekomstige Messias en de zending van Zijn voorlopers – de oude Kerk onder het beeld van de verlossing uit de Babylonische dienstbaarheid. Met deze blijde uitroep kan zij enerzijds door een profetische geest de gezanten toespreken die Sion vrede zullen verkondigen. Anderzijds kan zij Sion gelukwensen vanwege de gewenste komst van de Messias. In deze gelukwens prijst Jesaja deze predikers om drie dingen: vanwege hun waardigheid, hun vlijt en vanwege de lieflijkheid van de leer. Hun waardigheid wijst hij aan door een figuurlijke manier van spreken. De profeet heeft het namelijk over de schoonheid en oprechtheid van de lieflijke voeten van degene die het goede boodschapt. Daarmee doelt hij zowel op de zending als de eerlijke omgang met mensen, die de boodschappers kenmerken. Ook wijst hij aan dat zij van de valse profeten onderscheiden kunnen worden. Dat gaat niet zozeer door hun uiterlijk of de belijdenis van de mond, als wel door de wettelijke roeping en hun welgemanierdheid. Hun precisie beschrijft hij niet alleen vanuit de oude gewoonte van de profeten die vanaf de bergen het volk toespraken zodat ze beter te verstaan waren, maar volgens sommige uitleggers ook door een gelijkenis aan de herders.
Johannes Polyander (1568-1646), Waals predikant te Dordrecht, hoogleraar te Leiden
(Uit de preek die hij uitsprak tijdens de 44e zitting van de Dordtse Synode, op 31 december 1618, over Jesaja 52:7.)