Romance rond een sociniaans boek
Gert Leurdijk uit Zoetermeer bezit een unieke privé-collectie oude schrijvers. Van sommige boeken is slechts één exemplaar bekend.
Leurdijk werkt als ambtenaar op de studiezaal van het Nationaal Archief in Den Haag. Van de lunchpauze maakt hij geregeld gebruik om in de nabijgelegen Koninklijke Bibliotheek naar oude boeken te speuren. Of hij is op de boekenmarkt te vinden.
Zijn eigen verzameling is ondergebracht op de zolder van zijn woning in Zoetermeer: aan twee kanten torenen de perkamenten banden en oude schrijvers tot in de nok van het dak. Op veel plaatsen twee rijen dik. Leurdijks collectie omvat vrijwel alle oude schrijvers die er zijn: De Brakels, Ridderus, Van Eenhoorn, Voetius, Witsius, Trigland, De Moor, Schortinghuis, Barueth, Kleman en talloze anderen, inclusief andersoortige christenen als socinianen, arminianen, luthersen en doopsgezinden.
Boeken, zo luidt een gevleugeld woord, vragen om een gesprek. Zeker voor oude boeken geldt dat er vaak een verhaal aan vast zit. Er zijn foto’s, snippers en brieven in achtergelaten, of er zijn aantekeningen in gemaakt. Leurdijk heeft een Bijbel die ooit in bezit was van een Fries geslacht. Voorin is de hele stamboom met pen uitgeschreven. Niemand minder dan de schrijver Godfried Bomans heeft het boek ook in zijn bezit gehad: hij gaf het, blijkens het rode potloodschrift voorin, aan zijn vriend Jan Brandts, in 1957. Het Letterkundig Museum in Den Haag heeft het handschrift van Bomans geïdentificeerd, verzekert Leurdijk.
Zelfs de verkering met zijn vrouw Ria begon rond een oude druk. „Toen ik hoorde dat mijn toen nog aanstaande schoonmoeder de ”Sociniaanse Catechismus” van Crellius in haar kast had staan, vroeg ik of ik deze mocht bekijken.” Lachend wijst hij op de potloodaantekening voorin: „6 september 1988. Op deze datum hebben wij verkering gekregen rond dit boek.” Eronder: „3 april 1991. Dit boek gekregen ter gelegenheid van mijn verjaardag.”
Leurdijk was er vroeg bij. „Ik begon te verzamelen toen ik een tiener was. In de boekenkast van mijn moeder trof ik allerlei stichtelijke boekjes aan. Kohlbrugge, Spurgeon, de puriteinen. Ook de Acta van de Nationale Synode van Dordrecht heb ik helemaal gelezen.” Gebarend, schuin achter zich. „Hier staat hij nog.”
Leurdijk wilde graag de oude schrijvers in hun oorspronkelijke versie lezen, dus in de gotische letter. „Een van de eerste boeken waarmee ik het oude schrift heb geleerd, was Isaac Ambrosius’ ”Prima, Media, et Ultima, ofte de eerste, middelste en laetste dingen” (1660). Verder las ik Alexander Comries praktische werken: zijn ”ABC des geloofs” en de ”Eigenschappen”. Met deze auteurs begon mijn collectie.”
Een voorbeeldfiguur was voor Leurdijk ds. G. H. Kersten. „Ik heb hem altijd een bijzonder figuur, een ideaaltype gevonden, een echte kerkleider die niet afweek van zijn theologische principes. Het zal ook de reden zijn geweest dat ik Comrie ben gaan lezen.”
Tot Leurdijks meest zeldzame werken behoort een boekje van de puritein Thomas Taylor uit 1667, ”Hoe dat een iegelijk wijselijk zal wandelen in de weg des levens”. „Er is maar één exemplaar bekend, het is volstrekt uniek. De waarde is niet in geld uit te drukken.”
Verder toont hij de ”Ontledinge van de Geestelijcke Mensch”, geschreven door oud-burgemeester van Amsterdam Frederik de Fry, in 1622. En een werkje van Johannes Taurinus over de Samaritaanse vrouw. „Taurinus”, vertelt de bevlogen collectioneur, „behoorde eerst tot de moderaten. Later werd hij arminiaan. In dit bandje zit het eerste deeltje, dat komt wel meer voor.”
Leurdijk bladert verder, zijn stem krijgt nu meer volume. „Maar kijk dit eens, zie je? Het twééde deeltje, dat vind je nergens. We hebben hier te maken met een arminiaans praktisch-theologisch werkje.”
Aanvankelijk richtte Leurdijk zich vooral op puriteinse geschriften. Later is het gereformeerd protestantisme in Nederland de spits van zijn collectie geworden. „Ik heb een voorkeur voor Theodorus van der Groe. Door hem ben ik me gigantisch in het gereformeerd protestantisme gaan verdiepen. Voor mijn trouwen heb ik echt heel veel gelezen en verzameld. Aanschaf en lezen gingen gelijk op. Ik had geen theologische opleiding, maar later heb ik wel een opleiding gevolgd aan de Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO) van de Gereformeerde Gemeenten, de E-cursus. Maar toen had ik al een visie ontwikkeld.”
Die visie is vooral gestempeld door Van der Groe. „Deze oude schrijver spreekt me aan om zijn theologische en meditatieve aspecten. Beide zie ik in elkaars verlengde liggen. Die samenhang heeft mij enorm geboeid. Bij Van der Groe ligt de spits in de doorleving van de gereformeerde belijdenis.” Specifiek voor Van der Groe is zijn aansluiting bij Luther, zegt Leurdijk. „Dat is tamelijk uniek onder de Nederlandse oude schrijvers. Bij hem domineert het Woord het hart. Bij de gereformeerde scholastiek tref je veel meer de rede en het begrip aan, die over het hart gaan heersen.”
De Zoetermeerse bibliofiel waardeert bij Van der Groe ook „het separerende en psychologische element. Hij weet, op zijn manier, het hart van mensen te ontleden. Van der Groe was niet alleen een reformatorisch theoloog, hij was ook een piëtist van de eerste orde.”
Leurdijk verwerkt zijn kennis in artikelen. Hij publiceerde de afgelopen jaren in het Documentatieblad Nadere Reformatie (DNR) en schreef een boek over Joan Hugo van der Groe, een neef van Theodorus. Hij is van plan nog eens een studie over Theodorus het licht te doen zien. Diens werk heeft hij compleet, inclusief de ”Oude Orthodoxe Leer der Ware Gereformeerde kerk”, met de aanhangsels. Leurdijk ontdekte ooit dat dit anoniem gepubliceerde boek door Van der Groe geschreven moet zijn.
Als secretaris van de Stichting Studie der Nadere Reformatie (SSNR) zou de Zoetermeerse collectioneur graag mensen op het spoor zetten van mooi onderzoek. „Er moet bijvoorbeeld eens een vertaling komen van een van de belangrijkste achttiende-eeuwse piëtistica, van professor Cornelius van Velzen. Zijn ”Institutiones theologiae practica” wordt wel het praalgraf van het gereformeerd piëtisme in de achttiende eeuw genoemd. Een praalgraf, omdat het het laatste orthodoxe werk van formaat is geweest dat op de universiteiten is gebruikt. Tijdgenoten zagen de relevantie van het werk in. Maar tegenwoordig wordt die onvoldoende onderkend.”
Nodig is ook een onderzoek naar de irenische en Oranjegezinde ds. Wilhelmus van Eenhoorn, predikant in Arnhem in de achttiende eeuw. „Een verlicht piëtist, die zich werkelijk op alle terreinen van het piëtisme heeft uitgelaten.” Leurdijk glundert als hij een Van Eenhoorn uit de kast pakt.
Dit is het vierde deel in een serie. Volgende week dinsdag: oude schrijvers in de klas.