Voer tweetalig onderwijs niet schoolbreed in
Geef geen vormende vakken zoals godsdienst in het Engels. Maak wel gebruik van de succesvolle elementen bij tweetalig onderwijs, reageert drs. Alice Middelkoop-Stijsiger.
Het RD besteedde op 23 oktober aandacht aan tweetalig onderwijs (tto). Het ene artikel met een pretentieuze kop ”De manier om taal te leren” noemde een aantal successen van tto, het andere artikel bracht een aantal haken en ogen voor het voetlicht. Hoewel het tweede artikel meer inhoudelijke onderbouwing bevatte dan het eerste, pleit ik voor meer diepgang in de discussie over tto. Dit zal uiteindelijk leiden tot een genuanceerder standpunt dat verbindend kan werken tussen uitersten in opvattingen over tto.
De resultaten voor Engels op het reformatorisch onderwijs bleven jarenlang flink achter bij de resultaten op openbare scholen. Als reactie hierop hebben diverse reformatorische scholen voortvarend tto ingevoerd. In een onderzoek uit 2010 door onder anderen prof. M. Verspoor blijkt dat deze maatregel effectief is geweest. Reformatorische tto-leerlingen scoorden gelijk aan niet-reformatorische tto-leerlingen.
Hier is echter niet alles mee gezegd. Het succes van tto ligt grotendeels aan de selectie aan de poort. Met name de gemotiveerde vwo- of havoleerling wordt toegelaten tot tto. Ook blijkt dat tto-leerlingen een hoger niveau Engels hebben dan reguliere leerlingen, en dit verschil blijft ongeveer door de tijd heen gelijk. Tto lijkt dus vooral een selectief succes voor de wat sterkere, gemotiveerde leerling. Hierdoor worden de schoolresultaten gemiddeld beter, maar zijn daarmee de resultaten van niet-tto-leerlingen ook verbeterd?
Verschoven doel
Van de oorspronkelijke motivatie voor tto in het reformatorisch onderwijs hoor je weinig terug. Zowel docenten als leerlingen geven als reden voor tto dat het trendy is, goed voor je internationale contacten en een betere voorbereiding op je toekomst. Dat zijn precies de argumenten die de Europese Unie gebruikt bij het promoten van meertalig onderwijs, namelijk het bevorderen van de eenheid en economie van de EU.
Prof. A. M. B. de Groot vergeleek daarom de verengelsing van het hoger onderwijs met de torenbouw van Babel. Dat mag dan iets overtrokken zijn, maar nodigt ons uit om kritisch na te denken over onze motieven voor tto. In principe is een havoleerling met B2-niveau (gevorderde kennis van het Engels) en een vwo-leerling met C1-niveau (vergevorderd) voldoende voorbereid op een hbo- of wo-studie, en prima in staat om (christelijke) internationale contacten te leggen. Als reformatorische leerlingen dit niveau behalen, is de noodzaak voor de oorspronkelijke invoering van tto verdwenen.
Verschraling
Hoewel een verschuiving van een ideëel naar een economisch doel voor tto minder strookt met het belangrijkste doel van reformatorisch onderwijs, sluit het tto niet uit. Het belangrijkste bezwaar voor tto zit hem vast op de verschraling van de taal. Reformatorische scholen willen bijdragen aan de vorming van de christelijke identiteit van jongeren, bezinnend en betekenisvol onderwijs geven. Het gebruik van de moedertaal is daarbij meer een moeten dan een optie. Prof. De Groot geeft aan dat de moedertal de taal is „waarin studenten hun gedachtewereld welbespraakt en genuanceerd kunnen verwoorden. De taal leent zich optimaal voor de vorming van studenten, in elk geval beduidend beter dan hun zwakkere Engels. Onderwijzen in het Engels, dat is als beeldhouwen met een te botte beitel.”
Als deze taalverarming op universitair niveau merkbaar is, is het des te urgenter op voortgezet onderwijs. Dit komt met name door de beperkte woordenschat. Grosso modo kent een volwassene tussen de 20.000 en de 30.000 woorden in zijn moedertaal, een 12-jarig kind 14.000 en een 3-jarig kind 3000 woorden. Een 12-jarige Nederlandse leerling die redelijk goed in Engels is, heeft een woordenschat van 3000 woorden. Een gevorderde taalleerder (C1-niveau, minimale vereiste tto-docent) beschikt over ongeveer 8000 tot 10.000 woorden.
Het hoeft verder geen betoog dat dit tot een enorme verschraling leidt in de taalrijkheid van de lessen. Mijn haren rijzen dan ook ten berge als met name godsdienst, maar ook andere taalrijke en vormende vakken in het Engels worden gegeven. Een reformatorische school zou kritisch vakken moeten selecteren voor tto.
Computergames
Feit blijft dat er bij Engels een flink portie blootstelling aan Engels buiten de les is ingecalculeerd in het landelijk niveau van dit vak. Het is echter de vraag of onze reformatorische jongeren anno 2018 minder gebruikmaken van populaire media zoals in het onderzoek van Verspoor e.a. uit 2010 naar voren kwam. Een recent onderzoek van mij op het Hoornbeeck College toonde aan dat de jongens voor Engels gemiddeld één punt hoger scoorden dan de meisjes. Dit was niet omdat de jongens beter Engelse les kregen of tto volgden, maar omdat zij intensiever computergames speelden en frequenter Engelse films keken. Toch scoorden de jongens niet hoger dan het landelijk gemiddelde.
Heeft een reformatorische school dan toch de taak om schoolbreed tto in te voeren, juist om die doelgroepen met een lager (Engels) mediaverbruik te compenseren? Gezien het selectieve succes en bovenstaande bezwaren, zou ik daar niet voor kiezen, zeker niet op het vmbo. Maak een selectie van de succesfactoren van tto, namelijk de vergroting van de motivatie voor het vak, het verhogen van de blootstelling aan en het gebruik van Engels. En begin dan bij de reguliere lessen Engels, gevolgd door de verrijking van andere lessen en activiteiten buiten school. Met selectief gebruik van tto-elementen valt er veel te winnen voor niet-tto scholieren.
De auteur is docent Engels, docent-opleider en onderwijsadviseur.