Gooi noodhulp over een andere boeg
Wil het optreden in rampgebieden effectief zijn, dan moet er op het gebied van noodhulp en ontwikkelingssamenwerking worden samengewerkt en moet de weerbaarheid van de bevolking worden vergroot, betoogt Tineke Morren.
De kranten en journaals stonden de afgelopen weken bol van de berichten over rampen en noodhulpacties. Een tsunami op Sulawesi en opnieuw een aardbeving op Haïti. Binnen een paar minuten verandert een vredig en zonnig eiland met palmbomen, door water- en modderstromen, in een puinhoop. De gevolgen zijn groot: meer dan duizend doden, verwoeste huizen en weggevaagde landbouwgronden.
Vaak gebeuren zulke rampen in landen waar al grote uitdagingen zijn als het gaat om voedsel- en watervoorziening en armoede. Denk aan het grote voedseltekort in Jemen. Bij het zien en horen van zulke berichten overvalt je een gevoel van moedeloosheid, machteloosheid en medelijden. Het lijkt wel of de ellende steeds groter wordt.
Onderzoek uit 2014 laat zien dat er zich nu bijna twee keer zo veel natuurrampen voordoen als twintig jaar geleden (de eerste meting bestreek de periode 1980-1990). In twaalf jaar tijd werden meer dan 200 miljoen mensen, vooral in ontwikkelingslanden, erdoor getroffen. Deze duizelingwekkende cijfers roepen vragen op. Hoe vaak is noodhulp nodig? Is er alwéér honger in Afrika? Hoelang gaat dit nog door? Waarom zijn er juist in arme landen zo veel rampen?
Complex
Medewerkers van hulporganisaties staan voor belangrijke vragen. Want vaak wordt noodhulp aangeboden in landen en regio’s waar ook andere projecten worden uitgerold. Hoe verhoudt noodhulp zich dan tot ontwikkelingshulp, en werken deze twee elkaar misschien tegen?
Hoe verstandig is het om gratis jerrycans met water uit te delen, terwijl er tegelijkertijd een grootschalig programma wordt opgezet om betaald schoon drinkwater te realiseren? Waarom wordt er voedsel ingevlogen in een land waar (in andere streken dan die van de ramp) nog genoeg wordt verbouwd? Wat moeten boeren in Bangladesh nog, als ze met lege handen staan na een overstroming, die volgt op een langdurig en intensief landbouwtrainingstraject? De resultaten van ontwikkelingshulp (inkomen door training, zaden, irrigatie, kredieten, afzetkanalen enzovoort) worden in zo’n geval door een ramp bijna weggevaagd.
Het bieden van goede noodhulp is, in combinatie met andere langer lopende projecten, een complex geheel. En je hebt ook nog te maken met vaak falende of strikte overheden, die buitenlandse hulp aan banden leggen, en onbereikbare gebieden. De roep om efficiënte en effectieve noodhulp is dringender dan ooit.
Maar het is te voorkomen dat winst uit jarenlange ontwikkelingshulp wordt tenietgedaan. Om te bereiken dat ontwikkelingsprojecten en noodhulp elkaar versterken, is een nieuwe benadering nodig. Noodhulp is gericht op het redden van levens en het verlichten van het lijden van een bevolking na een ramp. Ontwikkelingshulp wil voor de lange termijn blijvend effect scheppen en is gericht op armoedebestrijding (bijvoorbeeld door onderwijs en waterbeheer).
Door wereldwijde verschijnselen als migratie, bevolkingsgroei en conflicten wordt de scheidslijn tussen noodhulp, wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking steeds dunner. Hulp is wel nodig, maar moet effectiever worden ingezet. Hiervoor moeten twee stappen worden gezet.
Eén doel
De eerste stap is: voeg de twee werelden samen.
Noodhulporganisaties werken al veel samen. Maar het is ook belangrijk dat er op het gebied van noodhulp en ontwikkelingssamenwerking in een specifieke regio gelijktijdig wordt samengewerkt vanuit één vertrekpunt, met één doel, terwijl wordt gekeken naar de situatie van het gebied of land als geheel. Elke vorm van hulp moet gericht zijn op het vergroten van de veerkracht en de weerbaarheid van de bevolking. Weerbaarheid beperkt de nood na een ramp en verzilvert de jarenlange investering van ontwikkelingshulp. Dit geldt voor huizenbouw, een stabiel inkomen, de beschikbaarheid van drinkwater en vele andere terreinen.
Daarom moeten we inzetten op grondige samenwerking vanuit consortia (clusters) die bestaan uit noodhulporganisaties, ontwikkelingsorganisaties, bedrijven en overheden. Deze partijen moeten, met hun eigen expertise en elkaar aanvullend, programma’s opzetten die ertoe leiden dat getroffenen weerbaar en zelfstandig worden. Dat betekent een vorm van hulp die niet alleen acute nood lenigt, maar ook al vóór een ramp preventief te werk gaat en de ontwikkeling van het land op lange termijn bevordert. Er is dan veel minder rampschade, omdat de inwoners zelf weerbaar zijn en in staat zijn om tijdig maatregelen te treffen. Zo wordt de vraag naar noodhulp verkleind en wordt de bevolking beter geholpen.
Bij een tsunami is het nodig om tijdelijk onderdak te verstrekken (dat is voor de korte termijn natuurlijk onmisbaar). Maar het is nog veel harder nodig om te investeren in een door lokale bewoners zelf gebouwd rampbestendig huis en een evacuatiegebouw (dat tevens basisschool is). En er moet zeker ook worden gewerkt aan sociale en warme binding in een gemeenschap, zodat men voor elkaar kan zorgen na de ramp. Dát is noodhulp die verder strekt.
Een partnerorganisatie van Woord en Daad deed dit op de Filipijnen. In 2013 werd dit land getroffen door de grote orkaan Haiyan. Een dorp dat pal naast een rivier lag, werd daarna geheel verplaatst naar hoger gelegen land. De gemeenschap bouwde zelf 112 orkaanbestendige huizen en een evacuatiegebouw. Ook verkreeg ze een stabiel inkomen door duurzame projecten die het levensonderhoud versterken. Eind 2017 was er opnieuw een orkaan. Er was nauwelijks schade aan de huizen, de dorpelingen hielpen elkaar en noodhulp was overbodig. De plek waar het dorp vroeger lag, stond onder water…
Eigenaarschap
De tweede stap is: stimuleer zelfstandigheid en lokale investeringen.
Dat mensen hun eigen verantwoordelijkheid zien en nemen, hoort bij de tweede stap naar effectieve noodhulp. Geef in de eerdergenoemde hulpclusters aandacht aan de ontwikkeling en de veerkracht van kwetsbare mensen die echter zélf in staat zijn om hun situatie te verbeteren. Zij zijn niet louter slachtoffer, maar kunnen zichzelf en hun buren helpen en lering trekken uit vorige ervaringen. Deze mensen kunnen meebouwen aan hun eigen huis en initiatief tonen om zichzelf ook in nieuwe omstandigheden van een inkomen te voorzien. Dat zorgt voor het broodnodige ”eigenaarschap”. Als mensen eigenaar zijn van hun verandering, legt dat een positieve emotionele verbinding met hun ontwikkeling.
Met de genoemde samenwerking kan ook bij noodhulp ter plekke gewerkt worden aan uitbreiding van de werkgelegenheid, het handelsverkeer en de geldstromen. Te veel ondernemers in getroffen landen gaan failliet door de noodhulpindustrie, vanwege de vele donaties en gratis uitgedeelde spullen. Hulporganisaties kunnen echter vaak voedsel en toiletartikelen lokaal inkopen. Inwoners behouden dan hun inkomen en kunnen voor hun gezin blijven zorgen.
Leiderschap
De twee stappen lijken overambitieus: gaan ze in de praktijk echt werken? Gelukkig zijn enkele maatregelen al in gang gezet. Tal van internationale verbanden bedenken nieuwe strategieën. Zo’n manier van werken vraagt wel om tegendraads leiderschap, dat tegen de traditionele noodhulpstroom in gaat. Leiderschap dat vernieuwt, verbindt, onderneemt en niet opgeeft. Het is vandaag nodig om nuchter de nood van morgen aan te kunnen, om inwoners verder te helpen en de impact van jarenlange ontwikkelingsprojecten vast te houden.
Gaat noodhulp over een andere boeg de ellende op deze wereld stoppen? Nee. Maar het is onze roeping om gezamenlijk idealen na te streven en deze om te zetten in daden. Aan die roeping geven we als hulpverleners dagelijks gehoor, in het besef dat we leven in een gebroken wereld. Door noodhulp en ontwikkelingsprojecten zijn we niet in staat om het kwaad en het lijden te overwinnen of op te lossen. Deze wetenschap vraagt van ons telkens een frisse blik op liefdevol, goed en gedegen rentmeesterschap.
De auteur is projectleider noodhulp bij Stichting Woord en Daad.