Opstellers Dordtse Leerregels namen aanvechting gelovige zeer serieus
„Houden wij het nog wel vol, als zo veel kerkleden afhaken die ooit met overtuiging belijdenis deden? Deze prangende vraag over volharding uit de tijd van de Dordtse Synode is ook in de huidige periode van onzekerheid spannend en actueel.”
Dat zei ds. A. J. Mensink zaterdag op de jaarlijkse bondsdag van de Hervormde Mannenbond in de Oude Kerk van Putten. De bijeenkomst van de Bond van Hervormde Mannenverenigingen op Gereformeerde Grondslag had als thema ”Dordt: leerregels – leefregels”.
In zijn lezing over volharding naar aanleiding van hoofdstuk 5 uit de Dordtse Leerregels legde ds. Mensink, voorzitter van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland, de nadruk op de pastorale bewogenheid van de Dordtse vaderen, die de aanvechting van de gelovigen uiterst serieus namen.
Remonstranten
„In tegenstelling tot de remonstranten, die het kerkvolk wilden opjagen met de zweep van het willen is kunnen, hielden de opstellers van de leerregels op pastorale wijze rekening met de zwakheid van de gelovigen. De volharding is dan geen prestatie, maar genade. Omdat een gevallen zondaar steeds opnieuw door de Heilige Geest tot inkeer, verootmoediging en terugkeer wordt geleid.”
Ds. Mensink ging uitvoerig in op Hebreeën 6:4-6, waar staat dat het onmogelijk is degenen die ooit verlicht zijn geweest en afgevallen zijn, opnieuw tot bekering te brengen. De predikant benadrukte hierbij dat de apostel in dit Bijbelgedeelte niet spreekt over het tot bekering komen, maar over de onmogelijkheid van de zijde van de mens om deze afvalligen tot bekering te brengen. „De opstellers van de Dordtse Leerregels onderstrepen het belang van de bediening van Woord en sacrament en tevens de noodzaak voor de gelovige om zich bij de christelijke gemeente te voegen.”
„De poorten van de hel zullen Christus’ gemeente nooit overweldigen. Daarom is er hoop, ook in een tijd van een verscheurde, afdwalende en krimpende kerk”, zo besloot ds. Mensink zijn lezing in Putten.
Wedergeboorte
Zaterdagmorgen had prof. dr. W. H. Th. Moehn, die namens de Gereformeerde Bond bijzonder hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme is aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Amsterdam, gesproken over de wedergeboorte. Daarbij nam hij hoofdstuk 3 en 4 van de Dordtse Leerregels als uitgangspunt. Volgens prof. Moehn was in de tijd voorafgaand aan de Dordtse Synode niet de wedergeboorte, maar de rechtvaardiging door het geloof het centrale thema. „Luther en later Calvijn omschreven wedergeboorte als een algehele vernieuwing die zich over het hele leven van de gelovige uitstrekt. Calvijn verweerde zich tegen de rooms-katholieke tegenwerping dat de reformatorische genadeleer een zondige levensstijl in de hand werkt. Toen Arminius en de remonstranten over genade spraken als zijnde een duwtje in de rug, waren de fronten verschoven en moesten de opstellers van de Dordtse Leerregels wel inzoomen op de prilste aanvang van het geloofsleven.”
Volgens prof. Moehn blijkt uit de zorgvuldige formuleringen in hoofdstuk 3 en 4 dat de Dordtse vaderen geworsteld hebben met de diep existentiële geloofsvragen die in die tijd leefden en dat zij ruimte gaven voor de menselijke factor van overgave en vertrouwen.
Doop
De hoogleraar noemde het opvallend dat de leerregels de klassieke binding tussen wedergeboorte en doop intact houden, ondanks dat ook de ervaringsdimensie een plek krijgt. „De focus ligt niet zozeer op het eerste moment, maar op de verlossing van de wil. Opdat de wedergeborene dan ook een waarlijk vernieuwd leven zal leiden, wat uiteindelijk uitloopt de vernieuwing van de hele schepping.”